2009
Technological interventions into biological processes through genetic engineering in the twenty-first century could speed up evolution at the velocity of light years in com-parison with the millions of years it took for Homo sapiens to reach this stage of evolu-tion until this new millennium. Will these technological assays lead to an eventual re-crafting of animal and human biology and ontology? Does our Post-Darwinian future lie in a post- or transhuman and post-spe-cies transcendence to be achieved through evolution by Intelligent Design controlled not by God but by bioengineers in laboratories? What challenges does this pose in terms of rethinking bioethics?
Op 22 april 1910, kort na de dood van de Amerikaanse auteur Samuel Langhorn Clemens (1835-1910), beter bekend als Mark Twain, publiceerde de Kansas City Star een in memoriam met de titel Mark. Twain, Humanist. Twain was bij zijn dood uitzonderlijk populair - zeer tot zijn eigen ongenoegen niet zozeer om wat hij zei, maar meer om hoe hij het zei. Maar, schreef de City Star, 'He was much more than a humorist. He was a humanist. His writings were constantly illumined by flashes of the keenest insight into human nature'. Hoe beoordeel je of iemand humanist is, met name wanneer de betrokkene er zelf niet meer is om die vraag te beantwoorden?
De anonieme Amerikaanse journalist uit 1910 gebruikte - vanzelfsprekend - een andere definitie van 'humanist' dan in 2009 in Nederland gebruikelijk is, maar wie zich verdiept in het leven en werk van de man die bekend staat als de grootste en in ieder geval de eerste écht-Amerikaanse schrijver, kan zich niet aan de indruk onttrekken dat Clemens op z'n minst welwillend tegenover het modern humanisme zou hebben gestaan.
Het zal weinigen ontgaan zijn dat de evolutionaire psychologie, en in het bijzonder de evolutionair psychologische verklaring van sekse verschillen, de laatste paar jaren flink aan populariteit gewonnen heeft. De redenen voor deze stand van zaken liggen deels voor de hand, maar bij nadere inspectie roept vooral de wetenschappelijke populariteit van de evolutionaire psychologie vragen op.
In elke cultuur lijkt er een verbod op incest aanwezig te zijn. Omwille van die universaliteit wordt het incesttaboe dan ook vaak beschouwd als een van de oudste en belangrijkste morele regels. Volgens de Finse antropoloog Edward Westermarck (18621939) ligt een geëvolueerde psychologische vuistregel aan de basis van het feit dat er, enkele uitzonderingen buiten beschouwing gelaten, overal ter wereld een incestverbod is ontstaan én blijven bestaan. De empirische toetsing tot op heden, via diverse veldstudies en psychologische onderzoek, houdt zijn hypothese sterk overeind. Nieuwe bevindingen alsook de nood aan verdere theoretische verheldering tonen echter aan dat het nog steeds gaat om een dynamisch en veelbelovend onderzoeksgebied.
Schouder aan schouder wringen we ons in te krappe vliegtuigstoelen. Met een berustende glimlach knikken we elkaar even toe, terwijl we ruimte maken voor verlate medereizigers die moeizaam passeren. De meeste van ons negeren de huilende baby, of doen alsof. Een enkeling probeert de
moeder met een hoofdbeweging en een scheef lachje gerust te stellen: ‘Ik snap hoe je je voelt’. We willen dat ze weet dat we met haar meevoelen en dat de baby ons bij lange na niet zo stoort als zij wel denkt. En intussen voelen we, net als zij, haarfijn aan dat de jongeman naast haar, die haar blik zorgvuldig mijdt en vastbesloten naar het scherm van zijn laptop staart, zich wel degelijk minstens zo ergert als zij vreest.
Zo gebruikt elke veelvlieger het voor onze soort zo kenmerkende empathische vermogen om de geestesgesteldheid en de voornemens van anderen in te schatten. Cognitiewetenschappers en filosofen gebruikten voor dit besef van andermans innerlijk lange tijd de term ‘theory of mind’, maar veel psychologen spreken nu van ‘intersubjectiviteit’, een begrip dat ons geavanceerde gedachtelezen herleidt tot ons vermogen de emoties en ervaringen van anderen na te voelen. Hoe we het ook noemen, dit vermogen tot betrokkenheid bij de mentale ervaringen van anderen, maakt dat
mensen beter kunnen samenwerken dan andere mensapen.
Vaak wordt aangenomen dat dieren hun eigenschappen alleen gebruiken voor het doel waarvoor de natuur ze heeft bestemd. De werkelijkheid is heel anders, en hoogst relevant voor het debat over empathie en altruïstische neigingen. Maar laat ik met wat eenvoudige voorbeelden beginnen alvorens dieper op zulk gedrag in te gaan. Kleuren zien wordt geacht te zijn ontstaan omdat onze primaten-voorouders rijp van onrijp fruit moest kunnen onderscheiden. Maar nu we eenmaal kleuren zien, kunnen we dat vermogen voor allerlei andere doelen inzetten. We gebruiken het om kaart te lezen, te zien dat iemand bloost, of schoeisel uit te zoeken dat bij onze bloes past. Met fruit heeft dat weinig te maken, al winden kleuren die op rijpheid wijzen - rood of geel - ons nog altijd op. Dat is de reden dat ze een grote rol spelen in verkeerslichten, reclame en kunst. De standaardkleur van de natuur daarentegen - groen - wordt als kalmerend, rustgevend, zelfs saai ervaren.
Onderwijs is normatief, docenten zijn normatieve professionals, maar wat betekent normatieve professionalisering in de onderwijspraktijk? In dit artikel wordt een kleinschalig diepte-onderzoek beschreven waarbij zes docenten hun eigen praktijk met behulp van de zelfconfrontatiemethode onderzoeken. De analyse van de verwoordingen en de emotionele ladingen van hun ervaringen laten zien dat er veel kansen liggen voor 'goed werk', maar ook dat het risico van grenzeloosheid bestaat.
Een ethisch commentaar op Frans de Waal
Frans de Waal stelt dat de oorsprong van het moreel gedrag van mensen verklaard kan worden door onderzoek naar altruïstisch gedrag bij dieren. Moraal zou dus een fenomeen zijn dat wij in evolutionair perspectief met vele dieren delen. Daarmee wil De Waal afscheid nemen van de veronderstelling dat dierlijk gedrag alleen egoïstisch zou zijn. Deze bijdrage wil het concept van De Waal in twee opzichten bekritiseren. Ten eerste wordt ter discussie gesteld of de veronderstelling dat mensen en/of dieren een neiging naar het goede hebben überhaupt voor ons begrip van moraal relevant is. Ten tweede wordt De Waals begrip van moraal bekritiseerd. Tegen deze achtergrond wordt een alternatief perspectief voor de discussie tussen biologie en ethiek geschetst.
Frans Bieckmann & Ellen Lammers (2008). Hivos 1968 - 2008. Een onvoltooide geschiedenis van hulp naar andersglobaslisme. Amsterdam: Mets & Schilt, 311 blz.
Vorig jaar bestond Hivos, het Humanistisch Instituut voor Ontwikkelingssamenwerking, veertig jaar. Een prima aanleiding voor een bijzondere boekuitgave over 'een onvoltooide geschiedenis'.
Die geschiedenis wordt in de inleiding beknopt toegelicht, zodat de lezer meteen weet waar hij of zij aan toe is. Ontwikkeling laat zich niet plannen is hun stelling. Wat overigens niet wil zeggen dat er niet tal van acties en interventies mogelijk zijn. Er kan gestimuleerd worden met politieke en maatschappelijke druk en er kan met geld en inhoudelijke expertise heel concreet hulp worden geboden. Hivos heeft dat gedaan maar heeft ook moeten meebewegen met politieke veranderingen in Nederland. Kortom, in het werk heeft men te maken met onverwachte veranderingen. Geschiedschrijving is optekenen van de keuzes die zijn gemaakt in die omstandigheden en van de factoren die die keuzes hebben beinvloed, aldus Bieckmann en Lammers.
Een funderingsethiek tracht morele theorieën onweerlegbaar af te leiden uit één of enkele morele fundamenten. Een wetenschappelijke ethiek meent dat dit niet kan en niet hoeft. De evolutionaire ethiek is in de loop van twee eeuwen veranderd van een funderingsethiek naar een wetenschappelijke ethiek. Aan de hand van haar geschiedenis geef ik argumenten voor een normatieve ethiek zonder absolute fundering. Ik leg uit hoe wetenschap relevant kan zijn voor normatieve ethiek. Tenslotte bespreek ik nog enkele vertegenwoordigers van een wetenschappelijke ethiek in de filosofische literatuur. Ik besluit dat een wetenschappelijke ethiek waarschijnlijk beter werkt dan een funderingsethiek, maar meer empirisch onderzoek is nodig.