In het ‘moderne’ humanistische ideaal van opvoeding en vorming wordt een grote betekenis gehecht aan de ervaring en wel in de dubbele figuur van het lezen en het reizen.
In deze bijdrage wordt een ruwe schets gegeven van twee verschillende manieren waarop deze ervaring begrepen kan worden. Parallel daaraan kan ook de inzet van opvoeding en vorming op een verschillende wijze gedacht worden. In de dominante opvatting lijken opvoeding en vorming altijd te verwijzen naar reflexieve ervaringsprocessen waarin men zichzelf (als mens) (terug)vindt (Ruhloff, 1989, p.11). De structuur van de zoektocht naar zichzelf en van de zelfverwerkelijking lijken haast karakteristiek te zijn voor elk denken over opvoeding en vorming: worden wie men (in wezen) is of wil zijn. M.a.w. in opvoeding en vorming lijkt het in de eerste en de laatste plaats om de mens zelf te gaan, d.w.z. om zichzelf. Men zou hier, Levinas parafraserend, kunnen spreken van een humanisme van dezelfde mens.
Toch zijn er, ondermeer ook in die moderne traditie zelf, sporen van een ander denken van opvoeding en vorming, van een ander humanisme. Dit denken begrijpt de ervaring en dus ook het lezen en reizen niet in het licht van het ‘zichzelf worden’, maar van het onteigend worden (zonder dat het hier louter om een omkering zou gaan). Men gaat dan uit van de gedachte dat de ervaring is wat ons op één of andere wijze ‘anders’ maakt en transformeert. De ervaring zou dan zijn wat ons overkomt, ons verontrust en ons in beweging zet: wat ons onttrekt aan de vertrouwdheid van ons huis, aan de zekerheid van een voorgeschreven weg, aan de routine van onze gewoontes, aan de voorspelbaarheid van onze objectieven, aan wat we weten en verwachten, aan ons zelf. Daarom zou het vertrouwde en het gebruikelijke geen ervaring in het leven roepen, maar wel het vreemde en het buitengewone, datgene wat aan de maat van ons weten en de rationaliteit van onze verwachtingen ontsnapt, wat niet afhangt van onze macht.