2010
De conferentie over 'kennis en verandering' vindt in Nederland plaats tegen een achtergrond van een levendig debat over de toekomst van ontwikkelingshulp, in gang gezet door het recente WRR-rapport.1 Hoewel het rapport een aantal ernstige leemtes en inconsistenties vertoont, richt het zich terecht op ontwikkeling als leersysteem in de context van wereldwijde relaties die steeds meer invloed hebben op de programmatuur van sociale en economische verandering.
Op 9 juni 2010 vond in Spui 25, het debatcentrum van de Universiteit van Amsterdam, vanuit het NWO programma 'Vrouwen en islam: nieuwe perspectieven' een - Engelstalige - discussie plaats over Berber cultuur en politiek.2 Van de twee gastsprekers van de Universiteit van Fes in Marokko, Moha Ennaji en Fatima Sadiqi, en van co-referent Abderrahman Aissati van de Universiteit van Tilburg, zijn hier de lezingen in vertaling opgenomen. Daar is ook een tweede reactie aan toegevoegd, van onderzoekster Norah Karrouche van de Erasmus Universiteit.
Edward Saids verdediging van het humanisme lijkt op gespannen voet te staan met zijn verwerping van de op humanistische methoden stoelende oriëntalistiek. Dit artikel onderzoekt deze spanning; ten dele door een strikter onderscheid te maken tussen levensbeschouwelijk, filosofisch, politiek en filologisch humanisme. Toch blijft er een aantal onopgeloste vragen rondom Saids werk, die vooral worden ingegeven door zijn gebruik van Foucaults ideeën en methoden, die als 'antihumanistisch' kunnen worden aangemerkt.
In het jaar 2010 is Nederland bang: bang voor al wat vreemd is. Vreemd is de wereld. Vreemd is China, Afrika, 'de' islam, zelfs Europa is vreemd. In de periode dat dit nummer van het Tijdschrift voor Humanistiek verschijnt, treedt een nieuwe regering aan in Nederland, die de angst voor dit vreemde, voor de wereld die 'buiten' is en 'niet-ons', in haar uitgangspunten opneemt. Het gaat weliswaar om een minderheidscoalitie van behoudende christenen en rechts-liberalen, gedoogd door wederom een minderheidsbeweging van populistische snit, geleid en belichaamd door één charismatisch figuur. Maar ook de meerderheid van Nederland - of moeten we zeggen: nóg een minderheid, ditmaal een grote, vertegenwoordigd in zeven parlementaire fracties die oppositie zullen moeten voeren - zoekt naar antwoorden op deze angst. Antwoorden die ze vooralsnog schuldig moet blijven.
In zijn postuum verschenen boek Humanism and Democratie Criticism (2004) doet Edward Said een poging om twee vormen van humanisme te verzoenen: het sociaal-kritisch humanisme en het bildungshu-manisme. Om een opening naar het meer traditionele bildungshumanisme mogelijk te maken, probeert Said een nieuw theoretisch raamwerk te ontwikkelen waarin afstand wordt genomen van het postmoderne relativisme. Hierbij maakt hij gebruik van het werk van o.a. Giambattista Vico, Leo Spitzer en Erich Auerbach. Vooral in het werk van deze laatste ontdekt hij belangrijke bouwstenen voor een verbindingstheorie.
Volgens Willem Schinkel heeft een socioloog een dubbele taak: naast het diagnosticeren van sociale processen, moet ook het eigen denken aan een kritisch onderzoek onderworpen worden. Alleen in deze dubbelrol is de socioloog in staat tot 'integer' denken, dat als basis dient voor kritische interventies in de sociale werkelijkheid. Met behulp van argumenten van de filosofen Rancière, Badiou en Lazarus analyseert Femke Kaulingfreks op kritische wijze de manier waarop de 'integere wetenschapper' zich zou kunnen verhouden tot de sociale werkelijkheid. Zij stelt dat een engagement met bepaalde sociale en politieke gebeurtenissen van waaruit zich nieuwe kritische gedachten over de samenleving vormen, noodzakelijk is voor sociale wetenschappers om buiten de gevestigde kaders te kunnen denken.
Willem Schinkel pleit voor de afbraak van het organicistisch denken waarop de cul-turistische en verstolde wensbeelden van de Nederlandse 'samenleving' gebaseerd zijn. Hij beoogt een nieuwe manier van denken die recht doet aan de fluïditeit van de werkelijkheid. Biedt het kosmopolitisch gedachtegoed hier een vruchtbaar alternatief denkkader? Schinkel vindt van niet en reduceert het kosmopolitisme tot een elitaire grachtengordel ethiek. Daar denken de auteurs anders over. Zij pleiten voor het ontwikkelen van een kosmopolitisch ethos dat mensen in staat stelt om zichzelf en de ander pluraal performatief te denken. Dat zou betekenen dat wanneer zij zeggen: 'Ik ben Nederlander', zij tegelijkertijd beweren: 'De Nederlander bestaat niet'.
Tien jaar geleden trok ik als gepassioneerd vrijwilliger naar het zuiden, vers gerekruteerd uit het bedrijfsleven. Mijn doel van bestemming was Bangladesh, waar ik in rurale gebieden met lokale NGO's aan capaciteitsopbouw zou gaan werken. Ik was 26 en had een beetje verstand van project en verandermanagement, volgens de toenmalige mode in de OS-sector duidelijk het soort kennis dat nodig was voor beschaving en materiële vooruitgang in ontwikkelingslanden.
Tijdens de voorbereidingen stuitte ik op Allan Kaplan's The development of capacity. In dit stuk contrasteert Kaplan 'ontwikkeling als modernisering' en de bijbehorende mechanistische interventiebenaderingen met meer organische concepten van ontwikkeling zoals 'ontwikkeling als proces' en ontwikkeling als 'groeiend bewustzijn'. Bij die benaderingen horen andere, subtielere interventiemethodes, die de rol van externe hulp ook nog eens sterk nuanceren en reduceren. Voor mij was dat verhaal destijds duidelijk een brug te ver. De armoede en de chaos van de context waarin ik was beland leken te schreeuwen om structuur, systeem, en strategische actie, het soort actie van zo iemand als mijzelf: geboren en getogen in Rotterdam waar, zo luidt het spreekwoord: 'de hemden met opgerolde mouwen worden verkocht'. De praktijk bleek natuurlijk weerbarstiger. In de jaren daarna leerde ik door veel schade en schande dat ik dat stuk van Allan Kaplan wellicht iets te snel terzijde had gelegd. Maar ook vandaag de dag zijn organische benaderingen van ontwikkelingsprocessen, verpakte debatten rondom bijvoorbeeld complexiteit (Fowler, 2008) en 'relational practice' (Eyben 2010) nog niet algemeen geaccepteerd. Integendeel, de mythe van modernisering leeft voort en mechanistische benaderingen voeren nog altijd hardnekkig de boventoon. Het WRR rapport 'Minder pretentie, meer ambitie', dat een belangrijke rol zal spelen bij hervormingen in de OS-sector is daarvan het meest recente voorbeeld.
Datzelfde patroon lijkt van toepassing te zijn op de snel groeiende 'kennisindustrie' (Taylor 2009, 1). Iedereen paradeert ermee: van de Wereldbank die een 'kennispartner in ontwikkeling' wil worden tot alternatieve sociale bewegingen zoals de Zapatistas in Mexico die het belang van en respect voor Other knowled-ges' propageren. Maar daarbinnen zien we verschillende concepties van kennis naast elkaar bestaan waarbij instrumentele en mechanistische benaderingen overheersen.
De uitdagingen op het terrein van internationale ontwikkelingssamenwerking zijn groot. Voorzichtig worden er een aantal positieve vorderingen gemeld ten aanzien van het behalen van de millenniumdoelen. Dit zijn de doelstellingen die zijn gebaseerd op de internationale afspraken die regeringsleiders van honderd acht en negentig landen in het jaar 2000 maakten om vóór 2015 de belangrijkste wereldproblemen samen aan te pakken. Maar zelfs optimisten zien dat extreme armoede het leven van veel mensen in de wereld blijft bepalen. Ook zien we dat wereldwijde processen van in- en uitsluiting op economisch, sociaal en politiek terrein nog altijd doorgang vinden, en in toenemende mate zelfs verergerd worden, onder invloed van mondiale ecologische problemen.
In deze bijdrage wordt het nieuwe modewoord 'kennis' van vele kanten belicht, met drie vragen als uitgangspunt: wat voor kennis, wiens kennis, kennis voor wat? De auteur wil op deze wijze verwachtingen van het kennisprogramma verduidelijken, maar ook tegenwicht bieden aan haar eigen twijfels over deze nieuwe hype in de ontwikkelingssector.
'Een activistische onderzoeksgroep'. Zo beschrijft Shahrukh Alam het door haar mede opgerichte Patna Collective. Elke verandering begint immers met het bewustzijn dat de situatie ook anders kan zijn en daar is onderzoek voor nodig. Volgens Shahrukh Alam moeten civil society organisaties die geweld tussen religieuze gemeenschappen willen aanpakken en pluralisme willen stimuleren, beginnen met het tonen van plekken in de samenleving waar er beweging zit in verstarde religieuze, gender- en kasten verhoudingen: 'Mensen hebben, zelfs in gemarginaliseerde posities, vaak hun eigen manieren om macht uit te oefenen en veranderingen te bewerkstelligen'.
Veel intellectuelen in de Arabisch islamitische wereld steunen democratiseringsprocessen die ook ruimte bieden voor pluralisme en multiculturalisme. In Marokko is een diversiteitsbeleid sinds een aantal jaren op een aantal punten waarneembaar. Zo wordt ook de Amazigh cultuur meer erkend, gerespecteerd en ondersteund. Dit is een noodzakelijke stap op de lange weg naar democratie.
Hoe denkt u dat kennis verandering teweeg brengt?
'Het is belangrijk om eerst na te gaan wat we onder de begrippen 'kennis' en 'verandering' verstaan. Wat is kennis en wiens kennis is het? Voor mij is kennis belichaamde informatie waarop mensen al dan niet kunnen reageren, afhankelijk van hun situatie. Wanneer ik het over kennis heb, praat ik liever in meervoud over 'kennisvormen' Dit omdat ik verschillende bronnen van kennis onderscheid. 'Kennis' heeft verschillende 'eigenaren' en er bestaan verschillende typen kennis, zoals expliciete en impliciete kennis.
De verschillende bijdragen aan de discussie op het door ons gehouden seminar en de verschillende hier gepubliceerde teksten hebben me de gelegenheid geboden tot methodologische verruiming. Dat wil zeggen: ze hebben me enkele niet afgelegde wegen doen verkennen en daarvoor ben ik de verschillende participanten - en in het bijzonder de auteurs van genoemde teksten - dankbaar. Ik zie hun bijdragen als een gelegenheid mijn denken nog eens binnen een spanningsveld met licht andere parameters te expliciteren.
Waarom zou je mensen die honger hebben, willen helpen met kunst? Is dat geen elitair idee en een grote fout bovendien? Zuid-Afrikaanse theatermaker Mike van Graan legt uit dat het juist elitair is om géén aandacht aan kunst te besteden als je aan ontwikkelingshulp doet. 'Juist arme mensen kunnen moeilijk investeren in eigen media en kunstvoorzieningen met gevolg dat de rijke media het wereldbeeld blijven bepalen', legt Van Graan uit in zijn lezing bij het 15-jarig bestaan van het Hivos cultuurfonds. Naar aanleiding van de lezing sprak Nora Uitterlinden hem over kunst- en cultuurbeleid in Zuid-Afrika en de potentie van intercultureel theater.
André Droogers, Zingeving als spel. Over religie, macht en speelse spiritualiteit. Een gids voor vrije zinzoekers. Almere: Parthenon 2010.
André Droogers, emeritus hoogleraar culturele antropologie, in het bijzonder religieuze en symbolische antropologie, aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, meent dat zijn diagnose van de heersende malaise in kerken en religies in Nederland alsook de remedie die hij voorstelt, niet alleen relevant is voor religieuze levensbeschouwingen maar ook voor niet-religieuze levensbeschouwingen zoals het humanisme.
Recensie van Ritueel burgerschap. Een essay over nationalisme en secularisme in Nederland. Oskar Verkaaik, uitgeverij Aksant 2009, 176 pagina's.
Mobilising social justice in South Africa: Perspectives from Researchers and practiti-oners, Jeff Handmaker & Remko Berkhout (eds.), PULP Pretoria University Law Press 2010. Ook gratis te downloaden op http:// www.pulp.up.ac.za/cat_2010_10.html
In de loop van de jaren negentig begon de Amazighbeweging zich in Nederland sterk te ontwikkelen. Op lokaal niveau werden stichtingen en verenigingen opgericht door een generatie van recent gemigreerde mannen, afkomstig uit het noordelijk gelegen Rifgebied, die het Amazighverleden van Marokko ook in Nederland een plaats trachtten te geven vanuit hun eigen historische ervaring in Marokko. Ook vrouwenrechten krijgen binnen dit discours een prominente plaats. Dit spreekt jonge vrouwen, kinderen van de eerste generatie arbeidsmigranten in Nederland, vaak ook aan. Het geeft betekenis aan hun Amazigh én vrouw zijn. Vanuit die positie en identificatie met het Amazighverleden, vinden zij een bewegingsruimte in een mannelijk en gepolitiseerd discours over de positie van de vrouw in de Marokkaanse diaspora.
De in 2004 gewijzigde Marokkaanse familiewet was een grote overwinning voor de vrouwenbeweging. De Marokkaanse feministen blijven strijden voor meer mogelijkheden voor vrouwen als actoren van hun eigen bestaan. Maar zowel de religieuze als de liberale feministische beweging lijkt te vergeten dat Marokkaanse vrouwen die van origine Berber zijn al een veel langere traditie van actorschap kennen. Aan de hand van mijn eigen onderzoek naar de positie van Marokkaanse vrouwen vanaf de pre-islamitische samenleving en mijn linguïstisch onderzoek op het gebied van het Berbers, wil ik een ander, verhelderend en voor de vrouwen zelf empowerend perspectief op de positie van de Berbervrouw bieden.
Willem Schinkels fundamentele kritiek van het concept 'samenleving' als een lichaam waarin de ander - de vreemdeling - moet worden geïntegreerd of waaruit deze moet worden verwijderd, wordt door Oostdijk en ten Kate vergeleken met het werk van de Franse filosoof Jean-Luc Nancy, in het bijzonder diens reflectie over de moderne socio-politieke gemeenschap. Zij laten zien hoe Nancy moderne maatschappijen, opnieuw doordenkt als dynamische 'gebeurtenissen'. Deze visie op wat Nancy de 'ont-werkte' gemeenschap noemt, gaat voorbij de logica van integratie en segregatie. Schinkel en Nancy benoemen deze primordiale dynamiek van met-elkaar-zijn en -leven als een 'plaats' van waaruit sociale systemen kunnen worden uitgedaagd: de plaats van een 'inter-esse', een zijn-tussen de extremen van in- en uitsluiting.
In multiculturele samenlevingen worden voortdurend grenzen getrokken tussen mensen die er deel van uitmaken en zij die erbuiten vallen. In een dergelijke context ontmaskert Schinkel integratieproblemen als het streven naar grensbewaking. Schinkel roept intellectuelen op om die grenzen kritisch te verkennen: zij moeten grensbewoners worden. In dit artikel plaatst Mar-tien Schreurs kritische kanttekeningen bij de wijze waarop Schinkel de rol van grensbewoners typeert. Vanuit een humanistische visie spitst deze kritiek zich toe op de afwezigheid van dialoog in Schinkels beschouwingen over de sociale realiteit. Grensbewoners zijn namelijk ook potentiele bruggenbouwers die op constructieve wijze met culturele verschillen en sociale conflicten om kunnen gaan. Tot slot pleit Schreurs voor straathumanisme waarin verbindende vormen van strijdigheid tussen mensen uit verschillende sociale en culturele achtergronden gecreëerd kunnen worden.