2015
'Ik heb de politie nooit nodig, en dan gebeurt me dit, er wordt bij mij ingebroken... Nog helemaal van slag bel ik de politie, en dan gaan jullie me uitleggen wanneer de bureaus open zijn, hoe ik via internet aangifte kan doen... Ik wil dat allemaal niet, ik wil even tegen je aan kunnen zeuren, mij is iets naars overkomen, ik wil dat je er even voor mij bent!’
Hevig geëmotioneerd legt een mevrouw op een 'burgerconsultatie' haarfijn uit hoe de politie de plank volledig misslaat ('mismatcht') met haar 'klantvriendelijke' bedrijfsvoeringsconcepten.
Binnen de politie is een oprechte zoektocht naar 'goed politiewerk' gaande.
In 2005 verschijnt 'Politie in Ontwikkeling' (Projectgroep Welten, 2005), waarin een visie op de Nederlandse Politie werd uitgewerkt en een aanscherping van de kerntaken werd geformuleerd. Vanuit de politiewet werden de kerntaken 'handhaving', 'opsporing' en 'assistentie burger' uitgewerkt, terwijl 'signaleren en adviseren' werd toegevoegd. Sindsdien is er veel onderzoek en discussie over 'goed politiewerk', hetgeen door de vorming van de Nationale politie nog verder wordt versterkt. Ik heb veel 'goed politiewerk' van dichtbij mogen ervaren. Mijn ervaring is dat voor 'goed politiewerk' iets nodig is dat niet in het rijtje kerntaken staat, maar wel degelijk iedere dag wordt 'beoefend': 'er zijn'.
Op 1 november van het vorig jaar vierde de Nederlandse kinderfilosofie haar 25-jarige aanwezigheid in ons land. Dat was reden voor een studiedag in de Universiteit voor Humanistiek. Zo'n honderd betrokkenen verzamelden zich, om elkaar te feliciteren, maar ook om elkaar vragen te stellen: moeten we zo wel verder gaan? Of moeten we nieuwe wegen inslaan? En welke dan?
Waar staat de kinderfilosofie in Nederland na 25 jaar? In dit artikel zal ik eerst de achtergronden schetsen van het filosoferen met kinderen: waar komt het idee vandaan? Hoe heeft het zich ontwikkeld? Hoe manifesteert het zich? Om deze vragen te beantwoorden begin ik met een beschrijving van de kinderfilosofie als wereldfenomeen om vervolgens in te zoomen op de Nederlandse Couleur. In 2013 verscheen het proefschrift 'Democratie leren door filosoferen (Bartels, 2013). De conclusies ervan geven de Nederlandse kinderfilosofie te denken over de wijze waarop het filosoferen in de school vorm krijgt. In het tweede deel van dit het artikel verken ik mogelijke nieuwe wegen om de kwaliteit van het filosoferen te verbeteren.
De laatste maanden rommelt het behoorlijk in de universitaire wereld in Nederland. Bijna overal klinkt protest en een roep om democratisering en transparantie. In het kielzog van de bezetting van het Maagdenhuis van de Universiteit van Amsterdam, vindt de 'Nieuwe Universiteit beweging' ook navolging op andere universiteiten. Studenten en medewerkers pleiten voor vernieuwing en stellen dat universiteiten te veel top-down bestuurd worden, hetgeen zij schadelijk achten voor het academisch onderwijs en onderzoek. Zij eisen onder andere nieuwe bestuursvormen, principiële maatregelen tegen het dominant geworden 'rendements-denken' en stellen dat academische waarden beter geborgd moeten worden.
Woensdag 4 maart 2015 werd door de bezetters van het Maagdenhuis uitgeroepen tot National Action Day. Overal in Nederland werd actie ondernomen om de Nieuwe Universiteit kracht bij te zetten. Zo kwam ik, derdejaars bachelor student aan de Universiteit voor Humanistiek, terecht bij de eerste General Assembly van de Nieuwe Universiteit Utrecht. De bijeenkomst was een openbaring: een grote groep mensen met uiteenlopende achtergronden binnen de universiteit, van hoogleraren tot leden van de Universiteitsraad tot studenten met een voorliefde voor protesteren, waren bij elkaar gekomen met dezelfde motivatie, deze mensen waren boos. Er moest actie ondernomen worden op een manier die de academische gemeenschap waardig is. En zo begon een beweging van studenten en docenten die middels bijeenkomsten, lezingen, onderzoek en acties probeert om de universiteitsgemeenschap bewust te maken van de problematiek binnen de universiteit. Nog geen week later heb ik samen met een groep studenten een dialoog georganiseerd op de Universiteit voor Humanistiek, want de problemen die de Nieuwe Universiteit probeert aan te kaarten gaan ook de UvH aan, zo vond ik.
In Nederland deed de kinderfilosofie haar intrede aan het einde van de jaren tachtig. Anno 2015 bieden veel scholen filosoferen aan in programma's voor hoog- of meer begaafde kinderen. Daarnaast wordt filosoferen op veel scholen projectbasis aangeboden. Voor welke uitdagingen staat filosoferen met kinderen in Nederland?
Filosoferen is een vorm van onderzoekend leren. Kinderen vormen een onderzoeksgemeenschap en overleggen met elkaar om tot een weloverwogen oordeel te komen. Daarbij behoort de leerkracht een heel bescheiden rol te spelen.
Bij onderzoekend leren zijn de leerlingen actief en staat de leerkracht aan de zijkant. Dat is geen vanzelfsprekendheid in het onderwijs. Vaak is het andersom. Leren wordt meestal door de leerkracht geregisseerd. Op zich is daar is niet zoveel mis mee. Probleem is alleen dat het meestal betekent, dat de leerkracht niet slechts de regie voert, maar vooral ook aan het woord is en daarmee het leergesprek bepaalt en veel leertijd inneemt. Daarbij wordt vooral geleerd via instructie en onderzoek is dan niet aan de orde. Zeker de leerlingen onderzoeken niets. Zij geven de 'juiste' antwoorden. Toch is onderzoekend leren als zo oud als het onderwijs zelf.
Op hogescholen en universiteiten is de toetsdruk groot. Studenten worden op tal van competenties beoordeeld en er is een enorm administratief apparaat ontwikkeld om leertrajecten te controleren. Tijdens het onderwijsproces moeten docenten formatieve feedback geven op de leerprocessen van studenten en na de afronding van iedere cursus moet de docent aan iedere afzonderlijke student summatieve feedback geven. Dit laatste gebeurt schriftelijk wanneer de docent uitgebreide beoordelingsformulieren invult en mondeling wanneer de studenten inzage krijgen in de tentamens die door de docent zijn nagekeken. Van het onderwijs wordt verwacht dat leerprocessen transparant en controleerbaar zijn. Docenten en studenten moeten elkaar bij voortduring op hun prestaties en hun beoordelingen van die prestaties kunnen aanspreken. Voor de beoordeling van examens en scripties geldt het vier ogen principe of soms zelfs het zes-ogen principe.
Politiewerk is niet zomaar een baantje. In het handelen van politiemensen zie je de rechtstaat in actie. Het is goed om daar vragenderwijs bij stil te staan: deugt het, doet het deugd? En daarachter schuilt altijd de vraag: aan welke toekomst wil je werken? Waar komen we uit als we zo doorgaan? Is dit wat we willen? Wat we moeten willen?
Het zijn deze vragen waar het in het lectoraat 'Waardevolle praktijkontwikkeling' om draait. Vragen die de aandacht richten op de morele dimensie van het werk.
In deze rede wil ik met u stilstaan bij de vraag hoe wij als politie een goede sterke arm kunnen zijn in onze complexe moderne samenleving en wat de ontwikkeling van de Nationale politie daarin betekent, of zou kunnen betekenen. Ik bespreek dat in drie stappen. Niet de klassieke trits: ellende, verlossing, dankbaarheid, maar: verlangen, verwarring, volharding.
Nieuwe wetgeving zoals de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de Participatiewet en de Wet passend onderwijs is erop gericht om mensen met een beperking (meer) mee te laten doen in de samenleving. De overheid ontwikkelt met name participatiebeleid op het gebied van wonen, werken en onderwijs. De vrijetijdsbesteding krijgt hierin nauwelijks aandacht terwijl ook op dit levensgebied meedoen in de samenleving een rol speelt. De vrijetijdsbesteding van mensen met een beperking wordt grotendeels overgelaten aan henzelf, aan de direct bij hen betrokkenen en aan particuliere initiatieven. Een groeiende loot aan de participatieboom betreft de sport. Zo is het voetbal voor spelers die niet in een regulier team meedoen (in het vervolg aangeduid als 'G-voetbal') voor veel mensen met een verstandelijke beperking een belangrijke vorm van vrijetijdsbesteding.
In dit artikel werk ik voor de geestelijke zorg een zielsbegrip uit, dat is te vinden in teksten van Augustinus, Kant en vooral Lyotard. In deze traditie wordt ziel 'anima' genoemd, en kan aangeduid worden als 'primaire kwetsbaarheid'. Geestelijke begeleiding die zich mede afstemt op deze primaire kwetsbaarheid kan 'paralogisch' te werk gaan, dat wil zeggen ruimte en tijd vrijmaken voor een 'paralogische' verwerking van ervaringen waarbij kwetsbaarheid een creatieve kracht kan zijn - een kracht die volgens de ken- en taaltheorieën van Kant en Lyotard in staat is nieuwe vocabulaires en perspectieven te genereren. Ik zal proberen aan te geven hoe geestelijke begeleiding vanuit een 'paralogische' invalshoek geneigd zal zijn individuele problematiek te plaatsen in een kader van waardevolle co-existentie: een samen-leven waarvan de moraliteit zich mede kan orienteren en ontwikkelen vanuit afstemming op een door allen gedeelde kwetsbaarheid. Discussie hierover zou haar beslag krijgen in een 'paralogisch discours' over geestelijk werk, en mogelijk bijdragen tot een voor wetenschap vruchtbaar pluralisme.
Werkt het, deugt het, doet het deugd? Dat zijn de drie vragen waarmee ik probeer de praktijk tegemoet te treden. Ik zoek daarbij naar mogelijkheden voor waardevolle praktijkontwikkeling. Daar draait het mijn inziens om bij normatieve professionalisering: het ontwikkelen van waardevolle praktijken. Praktijken die door betrokken vakmensen, professionals, leiding en niet-professioneel betrokken mensen (cliënten, burgers) als waardevol worden ervaren. Praktijken die recht doen aan wat voor hen van waarde is. In mijn geval gaat het om politiepraktijken. Mijn lectoraat bij de Politieacademie heeft vanuit die gedachte ook de naam ‘waardevolle praktijkontwikkeling' gekregen. Waardevolle praktijkontwikkeling is dus de inzet, maar hoe doe je dat op een vruchtbare manier?
De universiteit ligt onder vuur. De laatste jaren laten een toename zien in de kritische bejegening van de universiteit door studenten en wetenschappers. De meeste kritiek is gericht op de structuur van de universiteit: met name de wijze waarop het onderzoeksgeld wordt verdeeld en de universiteit wordt gerund. In deze bijdrage aan de discussie wil ik de vraag opwerpen in hoeverre de problemen op de universiteiten niet alleen met structuren te maken hebben, maar ook met wetenschappers zelf. Hoe verhoudt hun gedrag zich tot wetenschappelijke waarden? Welke rol speelt integriteit in de problemen op de universiteit?
In dit themadeel staat politiewerk als waardenwerk centraal, of beter gezegd: 'Waar-devolle Praktijkontwikkeling' in de politieorganisatie. Ter aanvaarding van het gelijknamige lectorschap van de Politieacademie, sprak Jan Nap onlangs zijn lectorale rede uit met de titel 'Macht ten goede?! Sterke arm in een complexe samenleving'. Dit themadeel begint met een bewerking van de 'spreektekst' van deze rede, waarin Nap zijn visie schetst op de mogelijkheid van waarde-volle praktijkontwikkeling.
Piet Spigt: tragiek en tegenstrijdigheden
Een recensie van Bert Gasenbeek (redactie), Piet Spigt. Humanist onder de vrijdenkers en vrijdenker onder de humanisten (Breda: Humanistisch Historisch Centrum/Papieren Tijger, 2014) 261 p (De nummers in de tekst verwijzen naar de paginanummers van de bundel).
De GGZ is in beweging, het speelveld waarin de behandeling plaatsvindt, is onderhevig aan ingrijpende veranderingen die de speelruimte in de behandeling verkleinen. De kwaliteit van de behandeling voor patiënten lijdt hieronder, hulpverleners verliezen de zin in/van hun werk, overbelasting en burn-out liggen op de loer. Ziektekostenverzekeraars verkleinen het speelveld met hun nadruk op kortdurende, transparante, klachtgerichte trajecten. Ontwikkelingen als het inrichten van een omvangrijke basisggz en een kleinere specialistische poli hebben een vergelijkbare impact. Vakinhoudelijke factoren verkleinen de speelruimte in de behandeling onnodig omdat de richtlijnen voor de behandeling voor een specifieke stoornis geënt zijn op een te beperkte selectie van relevante kennis. Terwijl er meerder bronnen van kennis beschikbaar zijn, baseert de hulpverlening zich vooral op klachtgerichte kennis, bij voorkeur uitgewerkt in zorgpaden.
Na afloop van één van de dialogen die de afgelopen tijd met studenten en medewerkers zijn gevoerd over De Nieuwe Universiteit voor Humanistiek, ben ik door een redactielid van Waardenwerk gevraagd om een bijdrage te schrijven over de UvH binnen de context van de huidige discussie over De Nieuwe Universiteit. De aanleiding om mij te benaderen had te maken met mijn huidige positie als student Zorgethiek en Beleid, in combinatie met mijn eerdere studie in de Humanistiek. Ik ben in 1995 afgestudeerd als humanisticus en heb twintig jaar werkervaring als humanistisch geestelijk verzorger. Naar goed zorgethisch gebruik zal ik om te beginnen mijn positie nog wat meer toelichten Vervolgens wil ik vertellen welke verschillen ik zie tussen de UvH van weleer en die van nu, om af te sluiten met het schetsen van een schrikbeeld en een wenkbeeld.
Stelt u zich eens voor: u bent wetenschapper, doet een paar jaar onderzoek naar een maatschappelijk verschijnsel en schrijft op basis van dat onderzoek een boek. Als het boek uitkomt, verschijnen er in alle belangrijke kranten en tijdschriften lovende recensies, u mag in De Wereld Draait Door, Tegenlicht en Boeken uw onderzoek toe komen lichten en van uw boek worden in twee maanden meer dan 150.000 exemplaren verkocht. U houdt een lezingentoernee door het land (allemaal uitverkocht), die u na zo'n honderd lezingen, soms drie op één dag, afsluit op de Nacht van de Filosofie in Leeuwarden, waar uw komst als volgt beleefd wordt: 'Organisatrice Andrea Möller drentelt wat gespannen rond voor de entree van het Friese cultuurcentrum Tresoar. Vierhonderd mensen kunnen vanavond naar binnen tijdens de Nacht van de Filosofie, met als thema verschil en ongelijkheid. Möllers voornaamste taak is te zorgen dat het er echt niet meer worden. 'Vierhonderd mensen. Voor filosofie.
In een prachtig, nieuw boek, The Meaning of Human Existence (2014) zegt de wereldberoemde bioloog Edward Wilson het onomwonden: de wetenschap kan niet zonder de 'humanities', de geesteswetenschappen. De humaniora zijn geen geldverslindend, onnuttig vermaak voor mensen die zichzelf ergens op een vluchtstrook langs de maatschappelijke snelweg hebben geparkeerd. Door middel van technologie wordt de mens tot meester van de evolutie - hoe gaan we die vormgeven?
Dat gaat veel verder dan technologie louter zien als motor van de economie, zoals dit kabinet voorstaat - alles wat niet instrumenteel gebruikt kan worden geldt als overbodige luxe. Het biedt echter geen enkele reflectie op de dilemma's die van alle kanten op ons afkomen.
Vragen als: Willen we echt biologisch concurreren met robots door middel van hersenimplantaten en genetisch verbeterde intelligentie en sociaal gedrag? Moeten we meteen ingrijpen als we technisch gedetecteerd een aangeboren neiging tot gewelddadig gedrag waarnemen?
We kunnen ons de luxe dit soort vragen als overbodige luxe te zien niet permitteren. Uitzoeken wat het betekent om mens te zijn, is meer dan ooit een dwingende noodzaak.
Hoe kan de zorg omgaan met eenzame ouderen? Het dominante maatschappelijke debat ziet eenzaamheid als probleem, veroorzaakt door gebrek aan sociale contacten of vertrouwelijke relaties. Een succesvolle aanpak ontbreekt tot nu toe. Het aanvaarden dat eenzaamheid ook een existentieel gegeven is en deel van onze zingeving, biedt de ouderenzorg nieuwe perspectieven om mensen bij te staan die innerlijke eenzaamheid ervaren.
Humanistiek was en is de studie van menselijke waarden en de zin van het menselijk bestaan. In het bijzonder gaat het om humanistische waarden en zinvragen. In die zin is humanistiek verbonden aan humanisme als levensbeschouwing. Deze twee bereiken (menselijkheid en mens-zijn) zijn fundamentele pilaren van het onderwijs en onderzoek op de UvH geweest. Dit kwam tot uitdrukking in de richtingen die nog steeds structurerend zijn voor ons doen en denken, namelijk Humanisering en Zingeving.
De verbinding van humanistische ethiek (menselijke waarden) en existentiële reflectie (zingeving) bepalen het (humanistisch) levensbeschouwelijke karakter van onze studie. Deze filosofische grondslag is ook bepalend voor de specifieke buiten-academische beroepsuitgang van de studie humanistiek: de combinatie van geestelijke verzorging, educatie en organisatie-advies. Hier worden specifieke vaardigheden gecombineerd met filosofische reflectie omtrent menselijkheid en zingeving.
Dit is het eerste van twee bij elkaar behorende artikelen. De auteurs hebben als onderzoekers in een joint venture van het St. Elisabeth Ziekenhuis (EZ) in Tilburg en de Universiteit van Tilburg een vijfjarige programma Menslievende zorg (verder: MLZ) uitgevoerd dat liep van 2009 tot medio 2014. Het doel ervan was de zorg in het ziekenhuis menslievender te maken. Zij werken vanuit de discipline zorgethiek - wat nogal ongebruikelijk is in dit type programma's - en de zorgverleners in het EZ vanuit hun eigen disciplines. Zo ontstond een intrigerende, en ook succesvolle, samenwerking te midden van de complexiteit van het algemeen ziekenhuis. Het programma MLZ in het EZ heeft een ‘filosofie' die tevens fungeert als samenbindend en ordenend stramien van het gehele programma. In deze eerste bijdrage lichten we deze ‘filosofie' toe en in de tweede bijdrage gaan we in op de vraag hoe ze uitpakte en wat we ervan geleerd hebben.