Wanneer ik met mijn gezin bij mijn schoonfamilie ga eten, gebeurt het wel eens dat ik naar het toilet moet en dat ik daar dan nog even blijf rondhangen om de woordgrappen en woordspelingen te lezen die op de tegels van de wand staan afgedrukt. Van alle regels en woordspelingen is er één tegeltekst die mij het meest hardnekkig bijblijft. Dit is geen regel of een gedicht, maar één woord dat in koeienletters de tegel vult. Het gaat hier om een oproep die kort en krachtig van de wand spat: ‘Prutsers!’. Waarom blijft juist deze oproep als een gebod uit de Stenen Tafelen der Wet in mijn hoofd nagalmen? Hier heb ik eerlijk gezegd nog niet eerder over nagedacht. Nu is dan eindelijk het moment gekomen om eens goed bij deze vraag stil te staan.
Natuurlijk is deze oproep grappig bedoeld en het is een beetje gek om er een diepere boodschap achter te zoeken. Toch zegt deze woordgrap wel iets over mijn zwager die deze tegel tegen de wand heeft geplakt. Niet dat iemand ooit op het idee zou kunnen komen om mijn zwager een prutser te noemen, want de grap is nu juist dat mijn zwager extreem handig is. Alles wat hij aanraakt, lijkt te veranderen in goud. Overigens heet mijn zwager Jan en in de familie noemen we hem sinds jaar en dag een beetje flauw, maar wel toepasselijk ‘Jan de man die alles kan’. Wij praten altijd lovend over hem, maar niemand is perfect en als er dan toch een dingetje is wat ik op mijn zwager Jan moet aanmerken, dan is het dat hij ertoe neigt om aan andere mensen dezelfde eisen te stellen als aan zichzelf. Mijn zwager velt vaak vernietigende oordelen over incompetente politici, werkschuwe managers en middelmatige studenten die in zijn woorden ‘prutsers van het ergste soort’ zijn. Maar hoewel ik bijna nooit kan zeggen dat hij ongelijk heeft, vind ik wel dat hij soms te streng is met zijn kritiek op het menselijk falen. Maar dit moeten wij hem vergeven. Wat hem zo sympathiek maakt, is dat hij altijd zonder morren klaar staat voor ons. Jan is echt aardig en hij zal nooit hardop tegen ons zeggen dat we prutsers zijn. Toch kan ik mij wel voorstellen dat hij dit soms denkt. Want waarom plakt hij dit woord anders met een uitroepteken tegen die wand aan?