Er zijn in het verleden verscheidene pogingen gedaan om het bewustzijn of zijn ontwikkelingsgeschiedenis te herleiden tot twee fundamentele principes. Het Zoroastrisme bracht alles terug tot de strijd tussen goed en kwaad; in het Taoïsme zag men het meest fundamentele onderscheid in de principes van Ying en Yang; Hegel had zijn beroemde meester/ slaaf dialectiek van de geest; Schopenhauer beschreef twee verschillende manieren waarop de werkelijkheid zich toont, als wil en als voorstelling. Nietzsche stelde daar zijn strijd tussen het Apollonische en Dionysische voorin de plaats; en Goethe’s Faust verklaarde een tweeledige inborst te hebben (‘Zwei Seelen wohnen, ach! In meiner Brust’). De aantrekkingskracht van deze duale schema’s heeft ongetwijfeld te maken met hun vermogen om de wereld in de meeste simpele termen te vatten, en daarmee tegemoet te komen aan een zeer diepgewortelde intuïtie van de mens. Maar hoe ingenieus of intuïtief aansprekend ze ook mogen zijn, geen van deze tweedelingen heeft zich ooit mogen verheugen op bekrachtiging door de wetenschap. Daarnaast heeft de postmoderne weerstand tegen ‘Grand Narratives’ ook bepaald geen positieve invloed gehad op hun receptiegeschiedenis. De theorieën lijken hierdoor voorgoed veroordeeld te zijn tot een schaduwbestaan in één of andere culturele of intellectuele niche, weggeworpen als versleten sektarische relieken die niet langer aanspraak kunnen maken op enige objectiviteit of academische geloofwaardigheid. Het duale schema dat de werkelijkheid beschouwt vanuit twee oerprincipes, heeft blijkbaar zijn beste tijd gehad.
Zo leek het althans tot 2010. Dat jaar kwam er hulp uit onverwachte hoek: nota bene uit het hart van de wetenschap, de neurologie, waagde iemand de oude duale formule weer nieuw leven in te blazen, maar dit keer met het gewicht van de wetenschappelijke methode achter zich. Deze daad werd gesteld door een ontwapenend zachtmoedige neuroloog/ psychiater uit Schotland genaamd Iain McGilchrist, die met zijn boek The Master and his Emissary een teken aan de wand vormt voor het postmoderne denken. Dit uiterst lijvige en erudiete werk (608 pagina’s) mag zonder twijfel gelden als de spectaculaire terugkeer van het Grote Verhaal. In een adembenemende krachttoer neemt McGilchrist de lezer op sleeptouw door de geschiedenis van het Westerse denken, waarin hij minstens even goed thuis is als in zijn eigenlijke vakgebied, om te laten zien hoe deze intellectuele geschiedenis is te begrijpen vanuit de interactie tussen de linker- en rechter hersenhelft.