Een paar maanden terug was ik in Parijs voor een bijeenkomst. Op de terugweg liep ik aan het begin van de avond door Gare du Nord en had nog een half uur voordat de trein naar Nederland vertrok. Een man sprak me aan en vroeg of ik wat te eten voor hem had. Ik had toevallig een tasje in mijn hand met een salade, toetje en wat fruit: de overblijfselen van een veel te overdadige lunch, die ik bewaard had om in de trein als avondeten te nuttigen. Dat schoot onmiddellijk door mijn hoofd, maar ik gaf de man een paar koeken die ik ook nog in mijn tas had. Ik had me namelijk best verheugd op het maal in de trein. Maar eenmaal vertrokken kon ik er in de Thalys niet meer echt van genieten. Waarom had ik dat eten niet gewoon aan die man gegeven? Hij had het harder nodig, en ik had gewoon iets anders kunnen kopen. Ik was teleurgesteld in mezelf. En ik vroeg me af waarom het zo moeilijk was om iets weg te geven wat ik niet echt nodig had, maar waar ik op een bepaalde manier toch aan gehecht was, hoe beperkt dan ook – het ging tenslotte slechts om een salade en wat fruit.
Als Nationale Coördinator voor de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (de SDG’s) ben ik dagelijks bezig met het streven naar een groene, inclusieve en rechtvaardige samenleving en economie. De SDG’s zijn 17 doelen die in 2015 door alle landen van de Verenigde Naties zijn aangenomen. Een bijzonder aansprekende set doelen, omdat ze over alle zaken gaan die nodig zijn om menselijk welzijn voor iedereen veilig te stellen, nu en voor de toekomst. Dat gaat niet alleen om gezondheid en armoede terugdringen, maar ook om een gezonde planeet en verantwoord gebruik van onze natuurlijke hulpbronnen. De SDG’s geven richting om onze economie en samenleving toekomstbestendig te maken. Ze maken ons ook weerbaar tegen crises die we niet kunnen voorzien.