Degrowth en Humanisme. Een vergelijking van de grondbeginselen

Degrowth en Humanisme. Een vergelijking van de grondbeginselen

Productgroep Waardenwerk 2024 97
3,90
Gratis voor abonnees.

Omschrijving

Onze huidige economie is gebaseerd op een systeem van voortdurende groei (Díaz et al., 2015; IPBES, 2019). Het gedachtegoed dat het belang van ‘ontgroeien’ benadrukt, heet degrowth. Dit concept is in Zuid-Afrika tussen 1960-1970 als kritiek op ontwikkelingen ontstaan die werden gestimuleerd door niet-gouvernementele organisaties met een humanitaire achtergrond. Deze hebben, aldus Serge Latouche (2009, 6-57), de corruptie en armoede in niet geringe mate verergerd. Deze Franse filosoof en politiek-econoom introduceerde het begrip degrowth in West- Europa, waar het gedachtegoed inmiddels is uitgegroeid tot een brede en diverse beweging (Lang, 2017, 105). In eerste instantie lag de focus, volgens Bengi Akbulut (2021, 99), op het versterken van het bewustzijn dat consumptievermindering en begrenzing van het zelf centrale elementen zijn van duurzaamheid. 
Zogenaamde vrijwillige ‘ver-eenvoudigers’ streven sindsdien naar het ideaal van een sober leven (Demaria et al., 2019). Inspiratie vonden zij in onder andere het boek Small is Beautiful van Ernst von Schuhmacher (1973) en het boek Conviviality van Ivan Illich (1973).
Vanaf medio 2010 werd het degrowth-gedachtegoed ook overgenomen door allerlei uiteenlopende sociale bewegingen (Akbulut, 2021). Deze manier van denken vindt echter vooral aansluiting bij milieuactivisten die wijzen naar de planetaire grenzen en zich richten op de bescherming van de rechten van de natuur (Demaria et al., 2019). De natuur, aldus de ‘ver-eenvoudigers’, wordt namelijk bedreigd door het economisch ‘productivisme’, dat in de stellingen van degrowth zijn tegenpool vindt (Audier, 2019). Daarnaast past degrowth ook goed bij de anti-globalisten die in de westerse ontwikkelingshulp een voortzetting zien van de koloniale wereldverhoudingen.

Kortom, degrowth is gericht op het bestrijden van het kapitalistische streven naar onbeperkte groei (Kallis & March, 2015). Dit lijkt echter op gespannen voet te staan met het traditionele humanisme, waarin de groei van de mens centraal staat: “Eenvoudig gezegd is het [humanisme] een levensbeschouwing waarin de mens en zijn mogelijkheden een centrale positie innemen’ stelt Jeroen Vanheste (2010, 11). Dit gedachtegoed is in het Westen geworteld in het oude Griekse en Romeinse denken, dat later verder in Europa werd verspreid en is ontwikkeld (Vanheste, 2010). In de renaissance werden de beoefenaars van de studia humaniora ‘humanisten’ genoemd (Van Praag, 1965). Deze renaissance-humanisten legden het primaat bij het menselijk verstandsvermogen, waardoor openbaringsgeschriften naar de achtergrond schoven. De mens moest zelf de zin van zijn bestaan ontwaren. Pas in het romantische Duitsland van de 19e eeuw werd het begrip ‘humanisme’, zoals we dat tegenwoordig kennen, voor het eerst gebruikt, waarmee gerefereerd werd naar het ideaal van een individu dat ‘groeit’ door zijn ‘menselijkheid’ te ontwikkelen (Van Praag, 1965). De ideeën van het traditionele humanisme zijn in Europa door de eeuwen heen op verschillende manieren uitgewaaierd, en ook buiten Europa bestaan er tradities die zo genoemd kunnen worden.