Luitenant Auri Murr kon zich het precieze moment dat haar grootmoeder overleed, nog goed herinneren. Ze was aan het werk als technisch ingenieur, toen de kraal van dappu-hout aan de verwantenketting van Grootmoeder Shanna barstte: een scherp, droog, verstild geluid; onmiskenbaar voor iemand van de Darmindu-kolonie. Het had Auri uit een diepe slaap kunnen laten ontwaken.
Haar vingers krulden zich rond de kraal, zodat ze de barst kon volgen die er doorheen trok. Haar grootmoeder had deze kraal met de hand gesneden van een tak van haar eigen verwantenboom en Auri had hem haar hele leven gedragen. Stille tranen stroomden langs haar gezicht, terwijl ze de kraal loswrikte van het koord dat de andere verwantenkralen bijeen hield, die van haar ouders, tantes en ooms, broers en zussen, nichten en neven, en haar twee beste vrienden.
‘Murr, wat lees je af van… Wat is er aan de hand?’ Haar leidinggevende, Commandant Corey Yates, zag haar tranen en draaide haar stoel richting die van Auri. Haar gezicht veranderde toen ze de kraal in Auri’s handpalm zag. ‘Wat is er gebeurd?’
De bemanning begreep niet echt veel van verwantenkralen en verwantenbomen – niemand anders kwam uit Darmindu – maar wist dat dit veel voor Auri betekende.
‘Mijn grootmoeder.’ Auri snikte hard. ‘Grootmoeder Shanna? Ach, Auri, wat triest.’ Andere bemanningsleden kwamen dichterbij, terwijl zij haar schouder aanraakten en condoleances murmelden. Allemaal hadden ze haar verhalen over Grootmoeder Shanna gehoord, haar dappu-stroopkoekjes geproefd, zelfs hun voordeel gedaan met grootmoederlijke wijsheden uit tweede hand.