Geestelijk verzorgers zijn mensen van het woord, goede luisteraars, en ze maken contact met anderen middels het gesprek. Althans, dat is het hardnekkige beeld dat Marieke Schoenmakers schetst in haar artikel ‘Lichamelijkheid in de geestelijke verzorging, nog een wereld te winnen’.1 Aan de hand van het handboek geestelijke verzorging van Herman Coenen2 beschrijft ze hoe geestelijke verzorging als een woordelijk beroep wordt beschouwd, daar het geestelijke binnen onze cultuur vaak wordt geassocieerd met dat wat je kunt uitspreken en opschrijven. Hij pleit echter voor contact vanuit het lichamelijke, ziet dit als een gegeven, waarin het belangrijk is te luisteren naar signalen van het eigen lichaam en daarop af te stemmen. Hiervoor is ‘oefening in aandacht voor de eigenpersoonlijke lijfelijkheid nodig’. Schoenmakers beschrijft in haar artikel verschillende lichaamsgerichte benaderingen die binnen het vak van geestelijke verzorging worden gebruikt, waaronder gestalttherapie, haptonomie en aanraking3. Vooral dat laatste was voor haar de aanleiding om lichamelijkheid binnen het vak geestelijke verzorging verder te onderzoeken. Het eff ect dat haar aanrakingen hadden op patiënten met dementie, was voor haar doorslaggevend in haar wens om meer aandacht te hebben voor het lichamelijke binnen opleidingen voor geestelijke verzorgers. Daarbij pleit ze voor verder veldonderzoek naar hoe lichamelijkheid door geestelijke verzorgers wordt geïntegreerd en hoe dat wordt ervaren door de mensen met wie ze werken. Vrijwel op het zelfde moment constateren Carmen Schumann en Annelieke Damen dat de spirituele dimensie binnen het vak humanistisch geestelijke verzorging steeds meer ruimte krijgt, en dat humanistisch geestelijk verzorgers beter hun eigen taal en vorm vinden om hun eigen spiritualiteit in het dagelijks werk te integreren.