Leraren hebben dagelijks te maken met onderbrekingen. Onverwachte gebeurtenissen weerspreken om de haverklap de verwachtingen. Hoe kunnen we in de onderwijspraktijk, vanuit een pedagogiek van onderbreking en verbinding, in gesprek raken over wat deze gebeurtenissen ons te zeggen hebben?
Inleiding
Aan Thomas More Hogeschool, een lerarenopleiding voor primair onderwijs in Rotterdam, is het lectoraat Professionaliseren met hart en ziel gevestigd.
Het onderzoekscollectief onder leiding van lector Hester IJsseling bestaat uit drie pabodocenten en drie leerkrachten van Rotterdamse basisscholen. De groep geeft vorm aan praktijkgericht onderzoek dichtbij – zo niet midden in – de onderwijspraktijk (IJsseling 2020). Het lectoraat stelt zich ten doel vorm te geven aan betekenisvol, voedend en bemoedigend onderwijsonderzoek ten dienste van praktijkprofessionals, door aandacht te schenken aan de levendige, complexe werkelijkheid waar leraren dagelijks denkend, voelend, willend middenin staan, zonder die te reduceren tot de formele structuren van het techno-wetenschappelijk discours dat sinds decennia het Nederlands onderwijsonderzoek domineert (Van Rees 2020). Om een voorbeeld te geven: met de Staat van het Onderwijs informeert de Onderwijsinspectie de samenleving over de stand van zaken in de scholen. In het document wordt – naar het zich laat aanzien – de realiteit met techno-wetenschappelijke zekerheid in kaart gebracht aan de hand van cijfers en grafieken. Deze voorstelling van zaken geeft het denken over onderwijs een bepaalde richting en oefent invloed uit op hoe leraren, leerlingen en onderwijsprocessen worden benaderd. De onderwijspraktijk wordt erin voorgesteld als een optelsom van helder onderscheiden objecten met eenduidige, meetbare eigenschappen die overzichtelijk kunnen worden berekend, verklaard, voorspeld en geoptimaliseerd (vgl. Susam 2016). De leraar dreigt daarbij te verworden tot een technische professional: ‘iemand die bewezen effectieve interventies inzet om meetbare leeropbrengsten te genereren’ (Biesta 2022 p.24). Dit technisch-instrumentele discours richt eenzijdig de aandacht op het beheersbare en verzwijgt wat aan de controle ontsnapt (Heidegger 2016; Van Putten 2020).
Het lectoraat pakt een andere lijn op in de geschiedenis van het denken over onderwijs – een lijn die kan worden gekarakteriseerd als een ontvankelijkheidsdenken, in onderscheid van een beheersingsdenken (De Muynck 2016, Van der Heiden 2021). Een kernconcept in het lectoraat is de ‘pedagogiek van de onderbreking’ (Biesta 2015, 2016), een concept dat de aandacht richt op de vormende kracht van onverwachte gebeurtenissen. Gebeurtenissen die ontsnappen aan iedere vorm van beheerstechniek en die van leraren iets anders vragen dan kennis en vaardigheden of zelfs houdingen. Iets wat in het lectoraat gethematiseerd wordt als ‘de ziel van het onderwijs’, ‘dat wat niet op de lijst staat’ (Szymborska 2019). Het is precies in de confrontatie met het onbeheersbare dat leraren op de kwetsbaarheid in hun professionaliteit stuiten (Kelchtermans 2013) en op hun onvervangbaarheid: nu komt het erop aan dat ik er ben, dat ik iets doe. Ook al heb ik geen zekerheid wat hier precies nodig is, toch heb ik hier en nu te antwoorden (Biesta 2015). Het vraagt oefening om je daartoe te kunnen verhouden. Oefening om je te herinneren wat in het dominante discours vergeten wordt en oefening in ontvankelijkheid, openstaan voor wat er komt (Borgman 2018), het zekere weten voorkomen (Verhoeven 1999), je oordeel opschorten, je inlaten met de moeilijkheden die op je pad komen in het besef van niet-weten, zonder je toevlucht te nemen tot schijnoplossingen.
Het lectoraat heeft een gespreksvorm ontwikkeld als een herinneringsoefening en een oefening in ontvankelijkheid: het pedagogisch gesprek, dat al enige tijd wordt beoefend en eerder is beschreven (IJsseling 2020, Boshuizen en IJsseling 2021). Door met leraren in gesprek te gaan over onverwachte gebeurtenissen – momenten van onderbreking – komen de deelnemers met elkaar op het spoor wat hen raakt, wat hen aan het hart gaat. Uit pedagogische gesprekken rijst als het ware de ziel van het onderwijs op: achter het kleine willen (ik wil dat de kinderen stil zijn als ik praat, ik wil geen gedoe met ouders) kan als we aandachtig luisteren een groter willen worden bespeurd. In het lectoraat wordt dat grotere willen geduid als een pedagogisch verlangen om ruimte open te houden en een plek te bieden waar kinderen en jonge mensen tevoorschijn kunnen komen en beginnen zich op hun eigen manier te verbinden met de ander, het andere en zichzelf. Het pedagogisch gesprek roept mogelijk associaties op met moreel beraad, maar is vrijer en opener. Het pedagogisch gesprek staat stil bij wat een gebeurtenis de deelnemers te zeggen heeft in de volle complexiteit van de levende praktijk. Het draait om de meerstemmige affectieve dimensie van waardegeladen situaties in de onderwijspraktijk en niet om een weging van helder gedefinieerde dilemma’s (met twee opties: óf dit, óf dat), om reflectie op vooraf gedefinieerde waarden zoals verantwoordelijkheid of autonomie, of zelfs maar om het beantwoorden van een ethische vraag, zoals in een moreel beraad (Dartel en Molewijk 2013, Graste 2003). Het hier voorliggend artikel is met name bedoeld voor professionals in de onderwijspraktijk die een pedagogisch gesprek willen voeren met collega’s. We bieden hen hiertoe een leidraad voor een pedagogisch gesprek aan, aangevuld met concrete suggesties hoe je deze gespreksvorm in praktijk kunt brengen, geïllustreerd met een aantal voorbeelden.
Ons doel met dit praktijkgericht artikel is dat de lezers zich, in aanvulling op eerdere publicaties over het pedagogisch gesprek, een levendige voorstelling kunnen maken van de praktijk van het voeren van een pedagogisch gesprek. En mogelijk geïnspireerd raken om dit zelf ook te gaan doen. Bijlage 1 biedt een beknopte versie van de leidraad, als handzaam hulpmiddel. Ofschoon ontwikkeld voor de onderwijspraktijk, kan de gespreksvorm ook van betekenis zijn voor professionals in andere werkvelden zoals zorg en welzijn die willen stilstaan bij hun ervaringen in de beroepspraktijk.