Tussen werk en nietsdoen

Tussen werk en nietsdoen

Productgroep Waardenwerk 2022 89
3,90
Gratis voor abonnees.

Omschrijving

Ik hou niet van werken. Nooit gedaan. Sinds ik als kleuter op mijn ouders eindeloos moest wachten tot ze thuis kwamen van werk, of mijn vader verdween in de studeerkamer en ik hem niet mocht storen, heeft werk een nare connotatie gehad. Dat was iets wat niet deugde maar waar je niets aan kon doen, want het was noodzakelijk. Volwassenen werkten nu eenmaal en je had je als kind maar aan te passen. Ondanks mijn behoefte aan geborgenheid bij ze, accepteerde ik hun afwezigheid. Nu ik met pensioen ben heb ik voortdurend het ontspannende gevoel dat ik niets hoef. Dat ik nu ik oud ben, legaal niet hoef te werken en kan doen en laten wat ik maar wil. Een gevoel van permanente vakantie kleurt mijn dagen en stemt tot tevredenheid. Nu moet niemand denken dat ik lui ben – al zijn de meningen hierover verdeeld. Dat ik niet van werken hou heeft niets met lui zijn van doen. De oppositie werken – nietsdoen is waarover ik hier wil nadenken. Nietsdoen verveelt mij en vanzelf ontstaat er iets wat mijn aandacht vasthoudt. Dan doe ik iets. Verveling is als grijze mist om ons heen, zoals Heidegger dat mooi omschreef (1970:30). Alles verstilt en er is nergens zin. Dat maakt ons angstig want is niets. We gaan wat doen en vinden vanzelf zin. Ik doe dus ook veel op een dag, al leidt lang niet alles tot tastbare resultaten. Het is zelfs vrij moeilijk om niets te doen. Een dag aan het strand liggend in de zon is misschien wel goed voor vermoeide vakantiegangers die weer willen opladen, maar zelfs een dag is al te lang. Ergens gedurende de dag komt er een boek tevoorschijn, of komt men in beweging voor een wandeling. Awee Prins (2007) heeft mooi laten zien dat er ook een actieve verveling bestaat, die ogenschijnlijk de verveling bestrijdt maar na afloop niks achterlaat behalve leegte. Het spektakel bijvoorbeeld, dat als een geweldige gebeurtenis op ons af komt en ons fascineert en opneemt maar dat niets achterlaat behalve het verlangen naar het volgend spektakel. Het spektakel werkt vooral in de aanloop er naar. Zal ons team de finale winnen? Zal het zomerfeest zo spectaculair zijn als ze beloven? Zal de oorlog uitbreken? Zoals Guy Debord (1992) op indringende wijze liet zien, leven we in een spektakel maatschappij en gaan we van de ene grote gebeurtenis naar de andere. Als ware Oblomovs (Goncharov 2005) zien we het allemaal gebeuren en maken we ons druk om wat komen gaat, om na afloop in dezelfde leegte te vallen als voor dat de voorbereidingen begonnen.