2017
Bildung als inspiratiebron
Het begrip Bildung vormt op dit moment voor velen in het Hoger Onderwijs opnieuw een inspiratiebron voor hervorming van het onderwijs. Dat geldt in het bijzonder voor de lerarenopleidingen, die zelfs door minister Bussemaker in 2015 werden opgeroepen meer aan Bildung te doen. Maar ook in andere HBO opleidingen – ik praat vanuit mijn ervaringen bij sociale opleidingen – is er de roep om meer Bildung om zo meer werk te maken van persoonlijke vorming en ontplooiing van de student. De aandacht voor Bildung is een reactie op een al lang lopende ontwikkeling waarin het onderwijs steeds meer bedrijfsmatig benaderd wordt. Door de voorstanders van Bildung wordt benadrukt dat het onderwijs een pedagogische opdracht heeft en dat het in het onderwijs dan ook niet alleen gaat om kwalificatie of Ausbildung, maar ook om waardenoverdracht en socialisatie, en vooral ook om persoonsvorming, om subjectivering in de woorden van Biesta (2008).
Compassie staat in de belangstelling als waarde in de zorg. We noemen iets een waarde wanneer we het belangrijk vinden. Dat we compassie juist in de zorgverlening belangrijk vinden is niet vreemd wanneer je bedenkt dat de meeste zorgverleners voor een ander van betekenis willen zijn. Zorgvragers geven aan juist behoefte te hebben aan meeleven, persoonlijk contact en aandacht voor wie zij zijn als uniek persoon. Zorg die daaraan tegemoet komt noemen we ook wel persoonsgerichte zorg.
De keuze voor zingeving in een levensbeschouwelijk neutrale organisatie is niet vanzelfsprekend.
NIM Maatschappelijk werk in Nijmegen maakte die keuze toch. Omdat NIM gelooft dat de kloof tussen zakelijke en economische principes enerzijds, en de menselijke maat anderzijds overbrugd kan worden, maakte het zingeving de basis van het strategisch beleid.
Het verhaal van NIM Maatschappelijk werk is de moeite van het vertellen waard. Want er lijkt daar iets te lukken, dat lang niet overal lukt. Dat betekent overigens niet dat altijd helder is wát er nu precies lukt of dat het makkelijk gaat, maar er gebeurt iets dat van belang is in het licht van normatieve professionalisering.
Waar leiderschap nog wel eens wordt voorgesteld als een kunst op zich, onderzoeken we in dit artikel wat er gebeurt wanneer leidingevenden de kunst ingaan en kunstpraktijken aangrijpen om te reflecteren op het eigen werk.
Inleiding
In zijn Beelden van Organisatie (1986) liet Gareth Morgan overtuigend zien dat het denken over organisaties in zekere zin nooit origineel is. Onze beelden van organisaties, zo stelt Morgan, worden letterlijk ontleend aan bodies of knowledge die elders, dat wil zeggen buiten de organisatiekunde, zijn ontwikkeld.
Morgan beschrijft hoe organisaties in de loop der jaren zijn voorgesteld als machines, als organismen, als psychische gevangenissen of als cultuur.
Onderstaand artikel is een reactie op ‘Het debat tussen humanisme en islam binnen de westerse context’ van Dr. Abdelilah Ljamai in Waardenwerk nr. 69. Als het goed is, gaat het meer om een dialoog tussen levensovertuigingen dan een debat. Het woord ‘debat’ heeft teveel de connotatie van het twistgesprek dat we zo goed van het politieke debat kennen.
Een probleem in die dialoog is de dreiging van oppervlakkigheid. Ik bedoel daarmee dat het (vrijwel) altijd gaat over wat er hier en nu aan de hand is, terwijl de levensovertuigingen wortels hebben die ver in het verleden liggen en in dikke boeken vastliggen.
Het woord theorette heb ik van Geert van der Laan. Het was een jaar of tien geleden even populair. Letterlijk betekent het een kleine theorie. In de interpretaties gaat het eerder om een aanzet tot een theorie. Ik sluit bij die laatste betekenis aan. Ik tob al vrij lang met het begrip sociale rechtvaardigheid dat de centrale waarde in sociaal werk en sociaal beleid is en daar in mijn beleving een nogal molochiaans karakter kreeg. Van die relatief kleine beroepsgroep van sociaal werkers werd verwacht dat ze vooral zouden bijdragen aan de grote sociale rechtvaardigheid. Ik zag ze het niet doen en op veel internationale conferenties ervoer ik het beroep op sociale rechtvaardigheid als de arrogantie van de onmacht.
Bijna de hele wereld zag en deed het verkeerd en blijkbaar had de beroepsgroep van social workers het als één van de weinigen bij het juiste eind. De claim van sociale rechtvaardigheid kreeg vooral een veroordelende en uitsluitende connotatie. Dat beviel me niet.
De positie van afvallige moslims, ook wel exmoslims genoemd, in onze samenleving is een onderwerp dat de laatste tijd steeds vaker de media haalt. Veelal in negatieve zin, aangezien de verhalen die we te lezen of te zien krijgen over het algemeen gaan over de problemen die ex-moslims in Nederland ondervinden bij het verlaten van hun geloof.
Berichten over dit onderwerp duiken sporadisch op in de media, en de vraag rijst of ze het topje van de ijsberg zijn, een redelijke representatie van de werkelijkheid vormen, of dat ze overdreven worden.
Toen ik in 1985 begon aan mijn studie psychologie aan de Rijksuniversiteit Leiden, waren mijn verwachtingen hooggespannen. In de laatste jaren van mijn middelbare school had ik deelgenomen aan psychologielessen die voor lief hebbers werden aangeboden. In die cursus passeerden de grote stromingen de revue: Freud, met zijn duistere beeld van de menselijke geest, Rogers, daarnaast en tegenover, met zijn optimistische kijk op de menselijke mogelijkheden, en Skinner ook, met een bijna totalitaire gedragstechnologie. Ik was geboeid.
Er is al een tijd sprake van de identiteitscrisis die de globalisering in het Westen heeft veroorzaakt. In Amerika, maar toch vooral in Europa. Dat maakt dat ons (Europees) zelf beeld wankelt, en dat zorgt voor onrust, frustratie en uiteindelijk woede. In zijn prachtige Age of Anger wijst de Brits-Indiase auteur Pankaj Mishra in dat verband op de kloof tussen wat elites prediken en wat ze waarmaken.
En ja, er zijn machtsstructuren die bepaalde groepen bevoordelen, maar verheerlijking van het slachtofferschap is geen emancipatie. En vaak leidt die verheerlijking tot een perverse ‘wedloop’ – wie is het meeste slachtoffer? De extase van het opgaan in de massa is in wezen een destructieve extase.
Het is gevaarlijk mensen te reduceren tot de groep waartoe ze zouden behoren, ook en zélfs als dat gebeurt in naam van een respectabel ideaal.
Uit de literatuur blijkt dat moreel beraad met patiënten en personeel samen vaak moeizaam verloopt, maar dat dit als het wel lukt een positief e ect op de behandelrelatie en het leef klimaat kan hebben. In FPC. Dr. S. van Mesdag is met patiënten en personeel samen een methode voor moreel beraad ontwikkeld om de problemen die in de literatuur worden genoemd te kunnen voorkomen. In dit artikel wordt beschreven waarom het stappenplan op deze manier is vormgegeven en hoe de methode de ‘uitdagingen’ van gezamenlijk moreel beraad voor deze doelgroep tegemoet treedt.
Samenvatting: De termen ‘flexibilisering’, ‘precariteit’ en ‘precariaat’ worden sinds de jaren negentig gehanteerd om de toenemende sociaaleconomische onzekerheid aan te duiden die is ontstaan sinds de opkomst van het neoliberalisme. De flexibilisering van de arbeidsmarkt heeft de persoonlijke vrijheid vergroot, maar heeft tegelijkertijd nieuwe vormen van afhankelijkheid en onzekerheid gecreëerd. Precariteit verwijst naar de structurele bestaans- en inkomensonzekerheid en individualisering die het gevolg is van flexibilisering.
De term hangt nauw samen met de opkomst van het precariaat, een amorfe klasse zonder bestaanszekerheid en politieke representatie. Dit artikel verkent de relevantie van deze drie begrippen voor discussies over sociale zekerheid, veranderingen op de arbeidsmarkt en politieke representatie.
In de afgelopen jaren zijn de beperkingen van wetenschappelijk onderzoek steeds meer onder de publieke aandacht gekomen. Naast onmiskenbare voorbeelden van fraude, zoals in Nederland door Diederik Stapel, is ook duidelijk geworden dat veel op zichzelf deugdelijk onderzoek tijd nodig heeft om te rijpen, bijvoorbeeld doordat de experimenten herhaald worden door verschillende universiteiten en met verschillende proefpersonen of respondenten, om zo het ontstaan van tunnelvisie of vooringenomenheid (bias) te voorkomen.
Men kan stellen dat veel theorie aanvankelijk fragiel is, en alleen door de herhaling onder verschillende omstandigheden door de tijd heen robuust kan worden.
Op 26 januari mocht ik een bijdrage geven aan het mini-symposium over Complexity in Education; From Horror to Passion. Aanleiding was de verschijning van het boek, waarin opbrengsten van vier jaar onderzoek door de UU/HU-onderzoeksgroep Normatieve Professionalisering (onder leiding van Cok Bakker) aan de buitenwereld werden gepresenteerd.
Het onderstaande is een voor Waardenwerk bewerkte versie van mijn reactie op Complexity in Education; From Horror to Passion.
Allereerst, wil ik Drs. Kees Hellingman bedanken voor zijn input en zijn inzichten met betrekking tot het herlezen van mijn bijdrage ‘Het debat over humanisme en islam binnen de westerse context’ verschenen in Humanistische Canon en in Waardenwerk, nr. 69. Ingegaan zal worden in deze reactie op religie en geweld, alsmede de betekenis van heiligheid binnen de drie monotheïstische godsdiensten.
In mijn bijdrage heb ik gekozen voor drie twaalfde-eeuwse moslimfilosofen uit het Iberisch Schiereiland, namelijk Ibn Baja (1095-1138), Ibn Tufayl (1105-1185), en Averroës (1126-1198). Elke kenner van de bloeitijd van de islamitische filosofie in Andalusië weet welke bijzondere rol deze drie geleerden hebben gespeeld in het bevorderen van kritische en reflectieve houding ten opzichte van de sacrale tekst. Dat doen ze door het toepassen van een allegorische en figuurlijke interpretatie van de koran.
Essay over de verwikkelingen van Harry Kunneman en Paul Ricoeur
Voordracht bij het afscheid van Harry Kunneman als hoogleraar van de Universiteit voor Humanistiek te Utrecht 5 oktober 2017.
Het lijkt een vreselijk domme vraag. Natuurlijk, zul je zeggen, persoonsgerichte zorg is meer ethisch dan niet persoonsgerichte zorg. En als die zorg ook nog mindful gegeven wordt, wat kan daar mis aan zijn? Tegelijk is zomaar beweren dat zorg die persoonsgericht en mindful wordt gegeven, vanzelf betere zorg is dan andere vormen van zorg, wel erg gemakzuchtig.
Andere vormen van zorg beroepen zich in de regel ook op allerlei idealen van goede zorg. Je zult dus minstens antwoord moeten geven op de vraag wat persoonsgericht en mindful in morele zin nu precies betekent en waarom dergelijke vormen van zorg ethisch gunstig af zouden steken bij andere vormen van zorg. Antwoord geven op die vragen, dat wordt de opgave van dit artikel.
Leven met onzekerheid
We leven in een tijdperk van grote veranderingen en als het zo is dat verandering de enige constante zal zijn in de toekomst, dan zullen wij als samenleving en als individu moeten leren leven en omgaan met gevoelens van onzekerheid als gevolg van deze permanente processen van verandering en evolutie.
Burgers zijn hierbij geen willoos slachtoffer van deze transitie, maar onderdeel en mede vormgever. Wij creëren deze transitie mee en zijn van grote betekenis voor de wegen die we als samenleving inslaan. Er wordt zo een indringend beroep gedaan op ons transformatief leervermogen.
De samenleving is volop in beweging; dit geldt ook voor de diversiteit aan vragen en behoeften waarop zorgprofessionals in de gezondheidszorg moeten inspelen, nu, maar ook in de toekomst zoals verschillende trendrapporten over de zorg en zorgonderwijs laten zien (Vliet, Spieker & Kaljouw, 2013; Stavenuiter, Waesberghe, Nederland & De Gruijter, 2015). De ervaring van zorgmedewerkers is dus in toenemende mate die van complexiteit, of zoals Kunneman (2017) dat uitdrukt: ‘verwikkeling’.
Persoonsgerichte zorg richt zich op wat mensen nodig hebben om zich gezond en gelukkig te voelen. Niet de ziekte staat centraal, maar het mens-zijn, de relatie, de levenssituatie en de leefstijl. Voor de zorgverlener betekent dit een andere manier van werken. Het ziektebeeld is niet meer allesbepalend, er is nu ook nadrukkelijk aandacht voor de vragen en ervaringen van de patiënt. Dat vraagt van de zorgverlener om zich te verdiepen in de patiënt, in zijn of haar persoonskenmerken, leefdomeinen en leefstijl (Vlek, Driessen en Hassink, 2013). Een dergelijk wijze van zorgen sluit ook aan bij de notie van positieve gezondheid die door Machteld Huber (2013) ontwikkeld is waarbij het leren omgaan met beperkingen voorop staat.
Ter gelegenheid van mijn afscheid als hoogleraar aan de Universiteit voor Humanistiek richt ik mij in deze rede op de belangrijkste inhoudelijke inspiratiebron van deze jonge universiteit: het humanisme. Zoals de titel van mijn rede aangeeft, wil ik een pleidooi houden voor een radicalisering van het humanisme.
In het licht van de grote vragen waar wij voor staan, zal ik u een nieuwe invulling voorleggen van humaniteit en menselijkheid, waarin humaniteit uitgebreid wordt voorbij de grenzen van de menselijke soort.
Het Humanistisch Verbond omschrijft op haar website het ‘bevorderen van menselijke waardigheid ofwel humaniteit’ als het hoogste ideaal van een eigentijds humanisme. Humanisme heeft daarmee zowel een ethische als een morele inzet.
In 2003 kreeg ik een bijzonder cadeautje voor mijn verjaardag: een cursus aikido.
Dat was het begin van het langzaam doordringende besef hoe ontzettend moeilijk het is om met de aandacht in het hieren-nu te zijn, bij wat er op dit moment gebeurt. Het oefenen van die aandacht is wellicht het belangrijkste onderdeel in deze Japanse verdedigingskunst, omdat die nodig is om adequaat een aanval af te weren, zelfs voordat er maar technieken aan te pas komen. Nog later kwam het besef dat de aandacht richten op jezelf ook het bewustzijn van de relatie met de ander en met de omgeving in de weg kan staan, dat er dus een bepaalde breedte in het bewustzijn nodig is. Het meest duidelijk deed zich dit voor in trainingen met meerdere aanvallers.
Als ik gefocust was op het afweren van een aanval, had ik soms te laat in de gaten dat er achter mij iemand een zwaard (bokken) hief. Mijn aandacht was dus te beperkt gericht waardoor ik niet adequaat kon reageren.
Deze bijdrage heeft zijn oorsprong in een sessie met Martien Schreurs op het afscheid van Harry Kunneman. Harry had ons gevraagd om in gesprek te gaan over Bildung. Toen Martien en ik overlegden over een mogelijke invulling, stuurde ik hem een beknopte tekst van mijn hand die kort daarvoor in een speciaal nummer over Bildung van het tijdschrift Van Twaalf tot Achttien was verschenen onder de titel ‘Persoonsvorming in het onderwijs: Kan dat eigenlijk wel en moet het eigenlijk wel?’ De tekst, die ik hieronder grotendeels ongewijzigd overneem, maar met een inleiding en een uitleiding, was bedoeld als een kritiek op de idee van Bildung en een pleidooi voor een heel andere insteek met betrekking tot de vorming van de persoon in het onderwijs, namelijk een gesitueerd in de traditie van Erziehung.
‘Een meewerkend netwerk is effectiever dan een briljante hulpverlener’, zo stellen Pieter Hilhorst en Jos van der Lans (2016) in een bijdrage in het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken.
1 Professionals blijken makkelijker in de stand van hulpverlener en probleemoplosser te schieten dan in de rol van netwerkorganisator.
Als er iets moet gebeuren, dan wordt er geen netwerkanalyse gemaakt, maar wordt er gehandeld. Het inschakelen van het sociale netwerk blijft zo een papieren voornemen.
In een interview legt Lilian Linders uit dat de nieuwe rol indruist tegen het motief waarom hulpverleners voor hun vak kiezen: willen helpen.
Linders noemt het zelfs een identiteitscrisis
Op 12 juni 2014 heeft staatssecretaris van Rijn in een brief aan de Tweede Kamer zijn zorgen geuit over de kwaliteit in verzorgings- en verpleeghuizen. Het rapport ‘Waardigheid en trots. Liefdevolle zorg voor onze ouderen’ (februari 2015) vloeide hieruit voort.
In dit rapport wordt gesteld dat goede zorg voor ouderen in de verpleeghuizen draait om maximaal behoud van zelfrespect en kwaliteit van leven. Waardige zorg die aansluit bij de wensen en mogelijkheden van de cliënt, met warme betrokkenheid van familie en naasten.
Zorg ook die met plezier geleverd wordt door gemotiveerd personeel. Zorg waar eveneens sprake is van: (beroeps)trots.
De in de boeken Amor Complexitatis (2017a) en Werken aan trage vragen (2017b) zichtbaar geworden intellectuele weg die Harry Kunneman de laatste jaren heeft bewandeld, is een poging om ons tijdsgewricht te denken en de toekomst vorm te geven. Wie zijn denken in dienst stelt van de verantwoordelijkheid voor de toekomst, beschouwt de eigen ontwikkelingsgang als een architectonisch wordingsproces dat geleidelijk zichtbaar maakt hoe de zich opstapelende intellectuele bouwstenen elkaar ondersteunen. Voortbouwend op Het dikke ik (2005), dat de ondertitel ‘Bouwstenen voor een kritisch humanisme’ droeg, biedt Amor Complexitatis een reeks nieuwe bouwstenen die de grondslag vormen voor een theorie die meerdere dingen tegelijk poogt.
Doortje Kal en Richard Brons waren de inleiders van een workshop Strijdigheid en Kwartiermaken – meer ruimte maken voor een ander verstaan? Perspectieven vanuit oa Jessica Benjamin en Judith Butler
In deze workshop ging Richard Brons met zijn inleiding nader in op de stelling van Doortje Kal, dat strijdigheid nog steeds actueel is in kwartiermaken. Hij onderscheidt eerst strijdigheid en tweespalt, kenmerkend voor verhoudingen waarin mensen moeite hebben ‘vreemde’ anderen als gelijken te erkennen – dat is bij uitstek de weerstand die kwartiermaken probeert te overwinnen. Bij Jessica Benjamin en Judith Butler zijn voor dat pogen belangrijke aanknopingspunten te vinden, en die zijn verenigbaar zelfs met de opvatting van Lyotard, dat strijdigheid in alle aspecten van ons bestaan even onontkoombaar fundamenteel is als de zwaartekracht.
Mede dankzij Jet Bussemaker, die in de lente van het jaar 2015 een oproep deed aan alle scholen om zich met Bildung bezig te houden, is Bildung een kwestie geworden waarover nog volop discussie woedt in de media.
Deze discussie gaat mij aan het hart, maar tegelijk bekruipt mij al van begin af aan het onbehaaglijke gevoel dat hier sprake is van een hype die over niet al te lange tijd zal overwaaien.
Wat hierbij een rol speelt is dat ‘Bildung’ een oriënterend begrip is dat moeilijk gedefinieerd – laat staan geoperationaliseerd – kan worden. Vermoedelijk is dit ook de reden waarom ‘Bildung’ in het verleden nooit echt weerklank heeft gevonden onder onderwijswetenschappers die zoeken naar bruikbare methodieken en empirische toetsing. De oproep van Bussemaker is echter van groot belang. Deze wereld die telkens verandert en waarin geen absolute zekerheden bestaan, vraagt om ‘gebildete’ mensen. Hoe kunnen wij voorkomen dat Bildung aan zijn eigen vaagheid te gronde gaat?
Mijn eerste schooldag staat nog altijd gegrift in mijn geheugen. Een zonnige, feestelijke en – zeker voor ons eersteklassers – spannende 15 september, traditioneel de eerste schooldag in Bulgarije. Met onze mooiste kleertjes aan en ons eerste schoolboek in de hand, na kennis te hebben gemaakt met de klasgenoten, na warm omhelsd te zijn door onze nieuwe lerares, Velitsjka Andreëva, die vertederd van elk kind een bos bloemen had ontvangen, stonden wij ten slotte, blij of verlegen, voor een foto te poseren bij de ingang van de school, terwijl mevrouw Andreëva haar armen als vleugels gespreid hield over de schouders van zoveel mogelijk kinderen.