2019
Op zoek naar onderwijsexperimenten die onder de noemer ‘waardenwerk’ kunnen vallen, sta ik in dit artikel allereerst uitvoerig stil bij de praxis van de IVO-Kindergemeenschap (1956-1976) uit Amsterdam. Uiteindelijk zoek ik naar aanknopingspunten voor de hedendaagse discussie over ‘waardenvol onderwijs’. Is er een ‘les’ te leren van de ervaringen van de IVO-Kindergemeenschap voor hen die vandaag een impuls willen geven aan alternatieven voor traditioneel onderwijs?
De conditie van de Aarde1 en haar ecologische systemen staat onder grote druk door menselijk handelen dat te veel vernietigt en vervuilt. De Aarde onderwerpt ons aan nieuwe grenzen. Haar ecologische conditie dwingt ons om nieuwe handelingsrepertoires te ontwikkelen. De prijs op falen zal hoog zijn. Wij zijn beginners in ons vernieuwd toewenden naar en onze toewijding aan de Aarde. Ecologisch waardenwerk kan hierbij perspectieven bieden. De inzet ervan is het aangaan van een persoonlijke verbinding met ecologische opgaven. Het gaat om het plaatsen van het eigen handelende subject als een actor met invloed op de Aarde door in de eigen praktijk positief ecologisch te opereren. Hoe verschillend ook verantwoordelijkheden en impact zijn: veel kan bijdragen aan het stoppen van de degeneratie van ecologische systemen en aan hun herstel – de twee richtingen van ecologisch waardenwerk. Over dader- en slachtofferschap, weerstanden en het belang deel te zijn van ‘de groene beweging’. We zijn op weg naar een nieuwe wereld op de oude Aarde: van modernize naar ecologize.
Het boek De kleine Johannes van Frederik van Eeden is voor velen bekend van de lijst van verplichte Nederlandse literatuur op de middelbare school. De roman laat zich lezen als een sprookje, of in ieder geval als een wonderlijke vertelling. In de weg die Kleine Johannes gaat, kunnen we een afspiegeling ontwaren van de psychologie van het kind op weg naar volwassenheid, met zijn stadia van cognitieve en morele ontwikkeling. Ook kunnen we het werk begrijpen als een autobiografische reflectie. Frederik van Eeden beschrijft in de verschillende gestalten die kleine Johannes ontmoet, zijn eigen verhouding tot zijn studie in de medische wetenschap, en verkent de spanningsvolle relatie tussen zijn dichterschap en zijn maatschappelijk geëngageerde levensoriëntatie.
Het bruist, het sist, het rommelt overal in Nederland Voedselland. Het Nederlandse landbouw en voedsel regime krijgt met horten en stoten te maken met heel andere consumenten, een heel andere organisatie van
markten, en een heel ander verdienmodel bij de voedselproductie. Ik merkte dit tijdens mijn reis door dit nieuwe voedingsland naar aanleiding van de publicatie van mijn boek, Goed Eten. Filosofie van Voeding en Landbouw. Niet een boek met recepten, maar een boek met overwegingen over nieuwe en oude landbouwproblemen, zoals dierenwelzijn, kunstmest. vlees eten, genetische modificatie en goede smaak.
Professionals liggen tegenwoordig enorm onder een vergrootglas. Als er iets fout gaat moet er een schuldige gevonden worden. Wanneer er zich bijvoorbeeld weer een familiedrama afspeelt dan is de eerste collectieve reflex, breed uitgemeten in de media: wie heeft er gefaald? De jeugdzorg, de politie, de buren die al lang iets vermoedden maar het niet meldden, de reclassering, de tbs-kliniek die de dader net weer op proefverlof vrij heeft gelaten. Iemand moet de schuld krijgen. We kunnen er niet mee leven dat het antwoord op de vraag naar de oorzaken, bestaat uit een complexe samenloop van omstandigheden, dat velen er een aandeel in hebben, maar niemand de volledige schuld kan worden toegewezen. Dit gebeurt in de politiek, in de media bij maatschappelijke gebeurtenissen, in organisaties en in ons persoonlijke leven. In onze poging betekenis te geven aan wat er gebeurt – en aan onszelf – maken we logische verhalen waarin we er niet aan ontkomen de werkelijkheid te reduceren en te fragmenteren.
In dit artikel wil ik het morele mijnenveld verkennen van het werk van klantmanagers in het sociale domein. Ik begin bij een column van Martijn Katan (2018) in de NRC, waarin hij laat zien hoe de maakindustrie uit Nederland kon verdwijnen, vooral doordat het zo lucratief is om met containerschepen van China naar Rotterdam te varen. Het vervoer is door de lage prijs van stookolie en de lage kosten voor bemanning relatief goedkoop. Voor bunkers en bunkeren – het opslaan en tanken van stookolie – geldt belastingvrijstelling; kerosine kost € 0,40 en stookolie kost € 0,33 per liter ondanks dat het gebruik ervan gepaard gaat met substantiële milieuvervuiling. Veel laaggeschoolden in Nederland hebben geen werk of precair werk, omdat vliegen en varen zo goedkoop is en de vervuiler niet betaalt. Volgens Katan zijn we in Nederland liever vervoerders dan makers of doeners. Stel dat de vervuiler zou betalen? Hoe zou Rotterdam er dan uit zien? Wat zou dit voor de werkgelegenheid betekenen? Wat telt milieu en mens, of groei? De mensen in het aan groei verslaafde kapitalistische Westen kunnen deze vragen moeilijk onder ogen zien. Politici zijn drukdoende om potentiele kiezers te overtuigen van het belang van de Nederlandse concurrentiepositie, ze zullen accijnzen voor bunkers in Nederland en in Europa pas aankaarten als er draagvlak is. Klantmanagers van sociale diensten werken in een beleidscontext die arbeid belast en stookolie fiscaal ongemoeid laat. Democratie is misschien het beste wat er is, maar ze werkt traag.
In de inleiding van zijn artikel ‘Humanisering als uitdaging’ stelt Douwe van Houten terecht dat ‘er weinig of geen systematische beschouwingen over humanisering voorhanden zijn’.1 Onderstaande bijdrage aan het opvullen van deze lacune, wil al in de titel een verwantschap met de ideeën van Van Houten tot uitdrukking brengen en de daad bij het woord voegen door een systematische opzet te presenteren voor een algemene theorie van de humanisering. Daarbij gaat het nadrukkelijk om een opzet die op tal van punten nadere uitwerking en fundering behoeft.
Hoewel dit artikel het proceskarakter van humanisering benadrukt, is het de bedoeling dat andere theorieën van humanisering, die deze in eerste instantie als activiteit benaderen (zoals de aanzet van van Houten), integraal onderdeel ervan uit kunnen maken. Een theorie van ‘humanisering als proces’ heeft de aanspraak om andere theorieën over humanisering te kunnen omsluiten. Theorievorming speelt altijd met twee dynamieken: die van sluiting en die van opening. Een theorie wil sluitend zijn en logisch consistent, maar tegelijkertijd opening en ruimte bieden zodat aanvullingen, correcties, connecties en verbredingen mogelijk blijven. Theorievorming is daarom, zoals zal blijken, zelf in zekere zin een proces van humanisering.
Het traditionele humanisme staat vandaag voor grote uitdagingen. Ik noem er twee. In de eerste plaats dwingt de huidige ecologische crisis ons om kritisch na te denken over de centrale positie die het traditionele humanisme de mens toekent in het universum. De dominantie van de mens over de fauna en flora van de aarde – misschien is ‘dictatuur’ een adequatere term – heeft geleid tot uitwassen als de vee-industrie, de kap van oerwouden, de vergiftiging van bijen, vogels en andere dieren ten behoeve van de landbouw, enzovoort.
De invloed van menselijke activiteit op de natuurlijke condities van de aarde (bodem, atmosfeer, klimaat) is zo groot geworden dat het geologische tijdvak waarin wij thans leven door velen wordt aangeduid als Antropoceen. 1 Had het humanisme in het verleden weinig aandacht voor alles wat tot ‘de natuur’ werd gerekend, vandaag kan het humanisme er niet meer omheen de condition humaine kritisch te herbezien in het licht van de condition écologique.
In this paper, I want to explore and to defend two claims: A) That political democracy can only thrive and prosper if it centers around a conception, or competing conceptions, of the common good, and B) that in the age of ethical pluralism such a conception cannot be substantially fixed. Instead, the most promising conception of the common good lies in the idea of a society that is capable and willing to make the art of listening and answering the dominant mode of its political operation, or of its relating to the world. Hence, the common good is realized when a society’s dominant mode of social, spatial and temporal existence can be described as a mode of listening and answering a) to its citizens, b) to its history, c) to its surrounding nature and d) to those groups or formations that are experienced as ‘others’. Thereby, the mode of listening and answering is not supposed to delineate a state of harmony or unity, but includes forms of contestation and dissonance by conceptual necessity.
Eenzaamheid staat de laatste jaren hoog op de politieke agenda. Omdat de negatieve gevolgen voor welzijn en gezondheid steeds duidelijker zijn, vraagt de overheid aandacht voor het tegengaan en terugdringen ervan (Van Rijn, 2014; De Jonge, 2017). De verantwoordelijkheid ligt in eerste instantie bij gemeenten en organisaties voor zorg en welzijn, maar in de beleidsplannen wordt uitdrukkelijk ook een grote rol toebedeeld aan vrijwilligersorganisaties. In het Actieprogramma ‘Een tegen eenzaamheid’ wordt gepleit voor een versterking van de inzet van vrijwilligerswerk, zowel ter voorkoming van eenzaamheid, als voor de aanpak ervan (VWS, 2018: 16). Deze insteek sluit aan bij het vigerende overheidsbeleid dat gericht is op een krachtige sociale gemeenschap, waarin onderlinge betrokkenheid het uitgangspunt vormt.