2020
Onderstaande tekst van Theunis Piersma is oorspronkelijk geschreven voor de tweede aflevering van een programma van Omrop Fryslân, getiteld ‘De berchrede fan it flakke lân’ (zie omropfrieslan.nl). Hij heeft ons toestemming gegeven om een Nederlandse versie af te drukken van de ‘bergrede’ die hij in dit programma uitspreekt, met één belangrijk proviso: ‘Ik zou het erg op prijs stellen als jullie ruimte maken voor het tekstje in beide landstalen. Taal en cultuurnatuur zijn immers nogal nauw met elkaar vervlochten, zoals de correlaties tussen verscheidenheid aan lokale talen en aan biodiversiteit ook illustreren (zie o.a. onderzoek dat geëntameerd werd door WNF). Dat punt kunnen we dan impliciet nog een keer maken.’.
Nederlandse versie: ‘Welkom’ boerenland: ruimte voor leven in een nieuwe tijd?
Vanuit normatieve professionalisering gaat het om ‘werk dat deugt en deugd doet’, in het licht van ‘goed leven met en voor anderen in rechtvaardige instituties’. Hierin is samengebald dat het professionele werk normatief geladen is en gestalte krijgt in (onder meer) de morele betrokkenheid van de professional op het welvaren van een concrete ander. In die betrokkenheid uit zich de eigen bestaansethieken visie op professioneel werk, maar ook de maatschappelijke / politieke inzet van het beroep en van de instituties waarin de professional werkzaam is. Die verschillende niveaus kunnen im- en expliciete normatieve spanningen geven in het werk. De morele betrokkenheid komt naar voren in de relatie met de ander in een specifieke context; die relatie is de basis voor het samen werken aan goed leven met en voor anderen. ‘Goed’ impliceert vanuit de humanistische achtergrond: relaties waarin samen wordt gewerkt aan ‘wat moreel op het spel staat’, gebaseerd op gelijkwaardigheid en wederkerigheid, met respect voor ieders eigenheid. Wat het vraagt om te werken aan ‘wat moreel op het spel staat’ is af hankelijk van de relatie en situatie: het kan zorgzaamheid vragen, maar ook moreel weerwerk bieden, belang-stellend opkomen voor wat op het spel staat, waardig strijden, begrenzen. Het vraagt een voortdurende reflexiviteit van professionals: wat is hier en nu het goede om te doen? Deugt hetgeen ik doe en doet het deugd? De horizon van rechtvaardige instituties impliceert dat vragen niet puur als persoonlijke vragen worden opgevat, maar worden verbonden met maatschappelijke en politieke vragen. Dat vraagt van de professional kritische reflectie op de impact van die vragen op zijn werk, het onbevreesd aan de orde stellen van die vragen en zelf ook aangesproken kunnen worden op het omgaan met die vragen in het werk. Vanuit dit kader, uitgewerkt in het eerdere artikel, belichten we specifiek de professionele houding en werkwijze in deze casus. Vooropgesteld: het gaat om reflecteren op de casus om ervan te leren; waarbij we ons realiseren dat het altijd eenvoudiger is om naar situaties ate kijken vanachter het bureau dan zelf middenin
Een drietal met elkaar in gesprek, met als aanleiding dat er ergens een grens lijkt te zijn overschreden. Er zijn namelijk klachten bij de woningcorporatie binnengekomen. En dan is het zo dat er actie ondernomen moet worden. Dat er een oplossing moet komen. En met dat idee zie je Conny over de drempel bij Monique stappen. Al 3x dus een grens: met de klacht naar de woningcorporatie, met de klacht naar Monique en de drempel van Moniques huis over. Ook in het gesprek zelf gebeuren er dingen die met grenzen te maken hebben. Aan het begin van het gesprek worden posities ingenomen. Als we de as van logica’s (zie artikel relationeel begrenzen, figuur 1) ernaast leggen zie je de logica’s oplichten: Conny met de logica van de professional, met de officiële brief en het aangekondigd bezoek. Monique in haar alledaagsheid van het gezinsleven, in haar woning waar gestofzuigd wordt, geruzied en peuters opgevoed. Meteen bij binnenkomst worden de logica’s bevestigd: Conny legt uit dat er een klacht ligt en ze daarom bij de ‘betrokkene’ zelf langs gaat. Hoor en wederhoor, dat is hoe je klachten oppakt. Met een amicaal sausje, dat wel. Monique mag ‘je’ zeggen. Conny lijkt daarmee van het idee uit te gaan dat die amicaliteit handig is voor het te bereiken doel: en dat doel, legt Conny later uit, is het helpen van Monique. Monique stelt zich voor als mevrouw Van den Berg. Het voorstel om te tutoyeren accepteert Monique en ze beweegt in die zin iets naar het midden als het gaat om het mengen van logica’s.
Het symposium van Stichting Presentie over relationeel begrenzen op 22 november 2019 was een inspirerende bijeenkomst. Naar aanleiding daarvan vroeg ik me af of de theorie van Jessica Benjamin het denken over relationeel zorg geven kan verdiepen.
1. Inleiding
Zowel het presentiedenken als Jessica Benjamin denken na over het thema `begrenzen in relaties’. Bij het presentiedenken is dat ingegeven vanuit hun visie op relationeel zorg geven, voor Benjamin is dit thema verbonden met haar visie op intersubjectiviteit en erkenning. Met de begrippen `relationeel begrenzen’ (presentiedenken) en `vreedzaam begrenzen’ (Benjamin) richten beide perspectieven zich op het gaande houden van de onderlinge relatie, door spanningen en botsingen heen.
In dit artikel1 vraag ik me af wat de theorie van Benjamin kan betekenen voor het verder denken over en vormgeven aan relationeel zorg geven.2 Deze vraag is niet zo gemakkelijk
te beantwoorden omdat Benjamin zich niet richt op (de) zorg, maar op de therapeutische praktijk. Tegelijk biedt haar theorie belangrijke conceptuele en praktische aanknopingspunten
voor mijn praktijk als geestelijk verzorger in de ouderenzorg, die probeert vanuit het perspectief van relationeel zorg geven geestelijke verzorging te bieden aan bewoners en medewerkers en een coöperatieve collega te zijn. Jessica Benjamin is wetenschapper, psychotherapeut en activist; ze beweegt zich in het veld van psychoanalyse en relationele sychologie.In haar wetenschappelijke publicaties reflecteert ze op ervaringen in de therapeutische praktijk. In die zin kan ze beschouwd worden als een normatieve professional. Ze
mengt zich in feministische discussies en is in verschillende landen actief betrokken (geweest) bij het werken aan meer verbinding tussen groepen die in een politiek conflict zijn
verwikkeld met elkaar.
In dit artikel beschrijf ik eerst een aantal situaties uit mijn praktijk als geestelijk verzorger in de ouderenzorg. Ik zoom in op de spanningen die aan het licht komen in zorgrelaties en in relaties in de zorg. In paragraaf 3 ga ik dieper in op de theorie van Benjamin. Vervolgens vraag ik me in paragraaf 4 af of de theorie van Benjamin een waardevolle bijdrage levert aan goede zorg in de ouderenzorg. Ik sluit af met een conclusie in paragraaf 5.
In aansluiting bij voorgaande twee artikelen over relationeel begrenzen vanuit het gedachtegoed van Presentie en Normatieve professionalisering, concretiseren de auteurs van deze artikelen dit nu naar de praktijk. We beschrijven een casus waarin echt iets op het spel staat en professionals betrokken worden in een situatie. Achtereenvolgend wordt de casus geanalyseerd vanuit het perspectief van Stichting Presentie en vanuit het perspectief van Normatieve professionalisering. Wat is er hier aan de hand? Wat valt op vanuit de verschillende perspectieven? De casus is gebaseerd op een documentaire van NCRV: Voet tussen de deur – Monique en haar kinderen (2005).
Eind 2019 verscheen het vierentwintigste deel uit de reeks Humanistisch Erfgoed, over ’rode bovenmeester’ Adriaan Henri Gerhard (1858 – 1948). In eigen tijd was hij een zeer bekende en, vooral door zijn Kamerlidmaatschap voor de SDAP ook zeer invloedrijke man. In tal van geschiedenissen over het socialisme en de arbeidersbeweging spelen hij en zijn vader, de utopische kleermaker Hendrik Gerhard vaak een bescheiden, maar niettemin een rol. En ook in de historiografie van de vrijdenkersbeweging, waar de ‘jonge’ Gerhard vrijwel heel zijn leven actief voor was, is er aardig wat het over socialistische schoolhoofd en zijn betekenis voor het onderwijs geschreven. Een omvattende biografie, dan wel een meer samenhangende beschrijving en ook analyse van zijn werken en denken was er echter niet. Sjoerd Karsten, die ooit promoveerde op socialistische onderwijzers en ook betrokken was bij de recente studie over vrijdenkers en onderwijs (Stolk, 2017), nam deze uitdaging aan.
Inleiding: methodische wegwijzers via het moeras van emoties Professionals zoals artsen, sociaal werkers, docenten, rechters, politieagenten en hulpverleners in de (geestelijke) gezondheidszorg moeten voortdurend inschattingen maken van de situatie waarin zij handelen. Dit vraagt een reflectieve en onderzoekende houding. De onderlinge samenwerking binnen de organisatorische verbanden waarin deze professionals hun werk verrichten, vereist eveneens een bereidheid tot leren en een vermogen om onderzoekend naar de onderlinge betrekkingen te kijken, met alle taaiheid en weerbarstigheid die zich daarin voordoen. De kwaliteit van het werk wordt immers in belangrijke mate bepaald door de kwaliteit van de samenwerking. Ten derde vraagt in toenemende mate ook de organisatie zelf onderzoekende aandacht. Steeds meer wordt van de genoemde professionals verwacht dat zij meedenken met vragen rond de inrichting van de organisatie, opdat deze (in het licht van het te leveren werk) adequaat afgestemd blijft op de bewegende context. Het vakgebied van de begeleidingskunde heeft zich ontwikkeld als de discipline die professionals zowel individueel als collectief begeleidt in die reflectieve en onderzoekende activiteit, opdat er daadwerkelijk van ervaringen geleerd wordt (De Ronde, 2016). Vormen van handelingsonderzoek bieden daarvoor een geschikte grondslag.
In de bijdragen aan het themadeel Begrenzen in relationeel perspectief worden de noties van grens en begrenzen nader onderzocht, enerzijds vanuit de praktijk en het denken over die praktijk van de presentiebenadering, en anderzijds vanuit het perspectief van de normatieve professionalisering. Het gaat dan steeds over praktijken van zorg, waarvan het relationele aspect voor de presentiebenadering voorop staat, terwijl in de NP bijdragen naast die relationaliteit ook het aspect van macht betrokken wordt bij het nadenken over grenzen en begrenzen in de zorg. In aanzet zou mijn bijdrage dan bestaan in een reflectie op de betekenis van macht bij begrenzen in de zorg, als aanvulling bij wat daarover is uiteengezet in de artikelen van Bolscher en Sluijsmans. Beide auteurs refereren in hun behandeling van de aspecten macht en af hankelijkheid, vanuit hun eigen achtergrond als professional en zorgverlener, aan het werk van Jessica Benjamin – deels aan een interpretatie daarvan zoals uitgewerkt door Harry Kunneman (Kunneman, 2017)
van wetenschap en technologie aan de Vrije Universiteit in Amterdam, heeft zich gedurende zijn academische loopbaan volhardend ingezet voor hervorming van de universiteit (Zie bijvoorbeeld Wetenschap als koopwaar, 2003). In 2013 culmineerde die inzet in een vlammend Manifest, dat hij samen met Willem Halffman in Krisis publiceerde: Het academisch manifest; van een bezette naar een publieke universiteit. Dit manifest gaf de aanstoot tot een kritische beweging van academici, in Nederland en daarbuiten, met ingrijpende hervorming van de universiteit als doel. Het platform van deze beweging fungeert nog altijd, zie http://platform-hnu.nl, en Radder is daar nog steeds actief bij betrokken. Zijn laatste boek, dat ik hier bespreek, is een compilatie van eerdere publicaties, herzien, geactualiseerd, en tot een nieuw geheel samengesmeed. Het geeft een goed beeld van Radders kritiek op de tendens om organisatie en beleid van wetenschappelijk werk steeds meer te richten op het behalen van financieel profijt in dienst van private belangen, terwijl dit ten koste gaat van noodzakelijk en basaal onderzoek dat in dienst staat van publiek belang. Het boek geeft ook uitdrukking aan Radders grondige stijl van filosoferen. Bij zijn uiteenzettingen over vele kwesties betrekt hij discussies die daarover gevoerd zijn, en worden de argumenten over en weer nauwgezet afgewogen. Bovendien is hij van mening dat een filosoof, die zich een visie vormt over concrete praktijken, zich ook in die praktijken moet verdiepen, tot in de details. Het resultaat is een omvangrijk betoog dat enerzijds wél uitgaat van een duidelijke en normatieve invalshoek, maar anderzijds vaak uitkomt bij genuanceerde conclusies. Daarmee doet hij recht aan de complexiteit van de grote vraagstukken van deze tijd, maar maakt hij het niet alleen zichzelf, maar ook de lezer niet gemakkelijk. Toch is het, naar mijn ervaring, zeker de moeite waard om het eigen denken te scherpen aan Radders inzichten, al zult u het misschien -net als ik- niet in alles met hem eens zijn.
Proloog
Michiel de Ronde heeft ons werkelijk verrast met een bijzonder en vernieuwend boek over zelfonderzoek in de professionele praktijk. Het boek nodigt professionals in de zorg, in het onderwijs en in dienstverlenende beroepen uit zich te bekwamen in zelfinzicht door middel van een verhalende en verbeeldende aanpak. Het boek is uitermate goed geschreven in prachtig en veerkrachtig Nederlands. Het is een werk dat praktische en tegelijkertijd speelse manieren aanreikt om taal vinden voor wat je meemaakt in je beroep, en die ervaring te verbinden met een ‘bron van levenswijsheid’ als bijvoorbeeld een sprookje, een bijbelverhaal of een gedicht. Het spiegelen van momenten uit het levensverhaal in beelden uit het bronverhaal leidt veelal tot dieper inzicht en tot werkelijk vernieuwend handelen in de eigen werkpraktijk.
Het ontwikkelen van een professionele identiteit is een voortdurend leerproces, dat nog maar net begonnen is als het diploma dat startbekwaamheid aangeeft, op zak is. Een proces dat vraagt om reflectie maar ook om inbedding in een leergemeenschap, waar men als onderdeel van een collectief de opgaven van het beroep en het eigen functioneren kan overdenken en bevragen. Dit verhaal is een persoonlijk verhaal, waarin ik graag de ervaringen deel die ik zelf in dit kader heb opgedaan in mijn ontwikkeling als docent in het voortgezet onderwijs en het hoger beroepsonderwijs. Toen ik bijna 25 jaar geleden de universiteit verliet en mij op de arbeidsmarkt ging begeven voor een ‘echte baan’, had ik een helder toekomstbeeld voor ogen: ik wilde docent worden. Dat beeld ging vergezeld met het verlangen dan ook echt een heel goede docent te gaan zijn. Iemand die vanuit liefde voor zijn vak in contact met leerlingen of studenten aan hen kon laten zien, hen kon laten ervaren hoe boeiend allerlei vraagstukken over de mens, de maatschappij en de wereld zijn. Iemand die bij anderen interesses voor dingen wist op te wekken en het plezier van het onderzoeken en weten wist over te dragen. Iemand die kon laten zien dat vragen stellen een van de mooiste menselijke vermogens is en het vermeerderen van je kennis je een nieuwe, bredere kijk op dingen kan geven en werelden kan openen. Ja, ik wilde graag één van hen zijn. Noem het een roeping, als je wilt.
In het sociaal werk wordt van professionals verwacht dat zij, binnen wettelijke en beroepskaders, weten aan te sluiten bij de behoeften van de mensen die zij tegenover zich hebben. Dit impliceert een bepaalde vrijheid van handelen en brengt verantwoordelijkheid met zich mee. In de opleiding Social Work probeer ik op mijn beurt als docent en onderwijsontwikkelaar bij te dragen aan onderwijs waarmee we onze toekomstige professionals bekwamen voor dit werk, en voor de verantwoording die zij daarin moeten afleggen over hun keuzes en handelwijze. Dit vraagt om onderwijs waarin een vergelijkbaar proces plaatsvindt als in goed sociaal werk, en dus ook om ondersteuning van de docenten bij het nemen en invullen van die vrijheid en verantwoordelijkheid. Maar hoe ga ik als onderwijsontwikkelaar om met het opleggen van vrijheid aan anderen?
Opleiden voor goed sociaal werk
Goede hulp vraagt van sociaal werkers om, binnen wettelijke en beroepskaders, aandacht te hebben voor degene die je voor je hebt en in te spelen op de specifieke behoeften en verlangens van degene(n) met wie je werkt. Niet alleen wordt binnen deze manier van sociaal werk recht gedaan aan de eigenheid en bijzonderheid van de ontvanger van de hulp, maar wordt ook een appel gedaan op de uniciteit van de professional. Binnen de kaders is er de speelruimte waarin van professionals gevraagd wordt vrijheid te nemen en hun handelen naar eigen inzicht vorm te geven. Ook wordt van hen gevraagd zich daarover te kunnen verantwoorden aan de hand van die kaders. Het plichtmatig volgen van vooropgestelde routes sluit deze eigenheid en af te leggen verantwoordelijkheid uit. Zonder vrijheid van handelen, valt er immers weinig zelf te verantwoorden, en zonder de erkenning van deze vrijheid van handelingsruimte wordt de verantwoordelijkheid naar de ander, die van jou af hankelijk is, niet genomen.
We leven in een tijd waarin met man en macht (en tegelijk met vrees en beven) gewerkt wordt aan de beteugeling en liefst overwinning van een virus. Wereldwijd worden de doden geteld en gemeld, niet in procenten ditmaal, maar in absolute aantallen, niet in statistieken van gemiddelden en signifi cante afwijkingen daarvan, maar in harde cijfers van één plus één, plus één, plus nog één, en zo verder tot aan duizenden toe. Het virus waartegen we strijden, heeft ironisch genoeg de naam Corona, kroon, gekregen. De koning, met zijn kroon en scepter, vertegenwoordigt en symboliseert van oudsher de macht. Hij zit op een verhoogde troon en heerst over zijn onderdanen. Van oude tijden is ook de tegenstelling tussen macht, ziekte en dood een uiterst spanningsvolle. De koning kan zijn scepter (als rechter) vervangen door het zwaard; hij heeft de macht om het vonnis uit te spreken; hij heeft ook de middelen om zijn wil op te leggen, op straffe van de dood. Tegelijk echter blijkt de koning zelf ook niet te ontkomen aan ziekte en onderworpen te zijn aan de macht van de dood. Onvermijdelijk moet hij zelf ook eens sterven, en daarmee erkennen dat er krachten zijn die zijn macht overstijgen; dat er een heerschappij is, die zijn heerschappij overtreft.
In dit artikel formuleer ik een aantal ethische en morele vragen die het thema ‘relationeel begrenzen’ oproept vanuit normatieve professionalisering. 1 Zonder te beogen volledig te zijn, laat ik mijn gedachten over dit thema gaan, mede als voorzet voor enkele artikelen hierna.
Om te beginnen bij mijzelf, als mens en normatieve professional: relationeel begrenzen vind ik een spannend thema. Spannend, omdat ik juist geneigd ben tot harmonie, tot ‘het goed houden met elkaar’ in de relatie, conflicten probeer ik te voorkomen en als ze er zijn, ruim ik ze het liefst zo snel mogelijk uit de weg. ‘Grenzen’ en ‘begrenzen’ raakt voor mij aan de grens van harmonie; wat gebeurt er met begrenzen? Als ik een grens stel, houd ik dan juist de harmonie met mezelf, doe ik recht aan wat voor mij geldt, maar is er het risico op verbreken van de harmonie, op een conflict met de ander? Zo ja, durf ik dan de grens te stellen? Wat laat ik het zwaarst wegen? En omgekeerd: als iemand mij een grens stelt, verdraag ik dat, of ervaar ik dat als kritiek of een conflict? Disharmonie vind ik moeilijk te verdragen. Dat is mijn ‘ingesleten’ patroon. Inmiddels weet ik natuurlijk wel beter. En weet ik ook dat ik kan kiezen het anders te doen dan mijn ingesleten patroon me ingeeft. Maar ratio en emotie gaan niet altijd hand in hand, beter leren verdragen van en omgaan met disharmonie zal een proces blijven van levenslang leren. Normatieve professionalisering is hierin een belangrijke leerschool voor mij. Normatieve professionalisering heeft mij leren inzien en laten ervaren dat het niet alleen gaat om wat ik persoonlijk misschien lastig vind, maar dat het professionele betekenis heeft wat ik wel of niet doe, vind, kan. Het klinkt zo simpel en logisch als ik dit opschrijf, maar, in ieder geval voor mij, heeft dit inzicht veel betekenis. Ik ben normatieve professional met de persoon die ik ben. Mijn normen en waarden, kwaliteiten, vaardigheden als persoon vormen mede wie ik ben als normatieve professional. Als ik iets uit de weg ga, heeft dat betekenis voor de mensen voor en met wie ik werk. Als ik opkom voor iets wat op het spel staat, vraagt dat persoonlijk moed, maar heeft dat professioneel doorwerking. Vanuit normatieve professionalisering heb ik theoretische bronnen gekregen, die mij hebben geholpen in deze ontwikkeling.2 Ze helpen mij het conflict te waarderen: als ik/we conflicten kunnen en durven aangaan, kunnen dat juist waardevolle leerervaringen zijn.
Dit artikel gaat over relationeel werken onder het opzicht van het omgaan met grenzen, van zowel de zorgprofessional als de ander. Als de kern van relationeel werken is: naderbij komen, dan hoort het naderen, opzoeken en verkennen van grenzen erbij. Dan gaat het niet meer over grenzen die gesteld en gehandhaafd dienen te worden, als lijnen in het zand, en nooit overschreden mogen worden. Dan gaat het over ontdekken wat er op het spel staat, over tevoorschijn komen en de botsing aangaan. En daarvan leren, in de situatie en, achteraf en gezamenlijk, van de situatie. En over het herstellen van de relatie opdat er ruimte komt om met elkaar op een andere manier verder te kunnen.
Introductie
In de zorg- en hulpverlening is regelmatig iets aan de orde dat vaak in termen van ‘grenzen’ en ‘grensoverschrijdingen’ wordt besproken. Bewoners die anderen met hun gedrag storen, kinderen die tegendraads gedrag laten zien, cliënten die veeleisend zijn of vreselijk boos worden en om zich heen gaan slaan, patiënten die zich tegen een noodzakelijke behandeling verzetten, enzovoort. En ook: professionals die hun boosheid, ongeduld of afschuw niet goed in de hand weten te houden, die te zeer geïnvolveerd raken, te intiem worden of zich over de kop werken. Dit soort situaties stellen ons voor ingewikkelde vragen. Zoals gezegd wordt hierover vaak in termen van grenzen en grensoverschrijdingen gesproken en dat kan heel verhelderend zijn. Maar het heeft ook een nadeel. Het suggereert dat er iets op voorhand duidelijk is: er zijn grenzen en die mogen niet worden overschreden. Terwijl het overschrijden van grenzen misschien wel onvermijdelijk is en beter kan worden beheerd, dan koste wat kost vermeden. In dit artikel kijken we vanuit de presentietheorie naar dit complexe thema. We gaan in op de vraag hoe we na kunnen denken over wat wij ‘relationeel begrenzen’ noemen, hoe dat eruitziet en wat dat van een professional vraagt.
In dit artikel belichten we hoe waardenwerk, als praktisch-professioneel handelen, gestalte krijgt in en door het persoonlijk leiderschapsprogramma CALL. Daartoe hebben we interviews gehad met twee programmaleiders en een aantal deelnemers. Hoe is waardenwerk in dit programma voor bestuurders en directeuren aan de orde en hoe kan persoonlijk leiderschap doorwerken in hun organisaties?
Leiderschapsprogramma CALL
CALL is een leiderschapsprogramma voor bestuurders en directeuren van het bedrijfsleven, de wetenschap, overheid en ngo’s. De afkorting CALL staat voor Centre for Authentic Leadership and Learning. Het programma bestaat sinds 2001, en start dit najaar de 15e editie. De achtergrond is het idee dat er behoefte is aan nieuwe vormen van leiderschap. Lange tijd was de focus van leiders en organisaties gericht op prestaties, effectieve methoden en efficiënt werken door medewerkers. Ook in professionele contexten ontstaat echter steeds meer behoefte aan zingeving: waar draag ik, waar dragen wij aan bij met ons werk en onze organisatie? Dat vraagt in de visie van CALL een authentieke, persoonlijke vorm van leiderschap. Waar sta ik als leider voor? Wat vraagt dit van mij als leider? Om je verantwoordelijkheden als leider te kunnen dragen en op inspirerende wijze in te vullen, is het in de visie van CALL belangrijk dat je jezelf als leider goed kent. Daartoe wordt jaarlijks een ontwikkelingsprogramma geboden voor een groep van ca. 13 mensen, met vijf drie-daagse bijeenkomsten met sprekers en coaches en daarnaast persoonlijke coach-sessies. Uitgangspunten in het programma zijn heelheid, betrokkenheid en persoonlijkheid. Daarbij wordt gewerkt vanuit vier dimensies: mentaal, emotioneel, fysiek en spiritueel. CALL gaat uit van de leider, als de hef boom voor verandering en vooruitgang in de eigen organisatie.