We kunnen talloze voorbeelden geven van urgente duurzaamheidsproblemen en hoe de mens daar verantwoordelijk voor is. Van het smelten van de Groenlandse ijskap en de toenemende armoede op het Zuidelijk Halfrond (een ontwikkeling die nog eens wordt versterkt door de COVID-19-pandemie) tot het uitsterven van ongewervelde en gewervelde diersoorten en de overal ter wereld immer toenemende CO2- en methaanemissies. En dat wetenschappers keer op keer constateren dat deze ontwikkelingen nog steeds versnellen in plaats van vertragen. Maar dat gaan we niet doen. De situatie zou ondertussen voor iedereen kristalhelder moeten zijn. Die staat niet ter discussie, net zo min als het overweldigende wetenschappelijke bewijs er voor. Iedereen die denkt dat dit opzichzelfstaande, ongerelateerde gebeurtenissen zijn, heeft het hartstikke mis. We zitten midden een systeemcrisis zonder precedent. Een allesvernietigende storm van duurzaamheidsproblemen, in een gewelddadig mengsel van democratieën die onder vuur liggen en de neoliberale versie van het kapitalisme dat de spelregels blijft dicteren. En deze storm brengt het leven zoals we dat kennen – menselijk en niet-menselijk leven – ernstig in gevaar.
In beleid worden doelen, procedures en richtlijnen beschreven die gedrag kunnen bevorderen of juist bemoeilijken. Voor beleidsmakers is het daarom belangrijk veel contact te hebben met de ontvangers van dat beleid: hoe werkt dit in de praktijk uit, welke aannames lagen eraan ten grondslag en kloppen die wel? Een analyse van het Integriteitsbeleid bij de Nationale Politie geeft inzicht in de vooronderstellingen en waarden die impliciet op de achtergrond meegespeeld hebben tijdens het maken van dat beleidsdocument. En welke gevolgen dit heeft voor de implementatie van dat beleid.
Integer is één van de kernwaarden van de Nationale Politie, naast betrouwbaar, moedig en verbindend (Beroepscode politie, n.d.)1 Het integriteitsbeleid2 van de Nationale Politie beschrijft op welke manier integer handelen vorm krijgt en welke actoren hierbij betrokken zijn. Het discours van het integriteitsbeleid wordt gekenmerkt door termen als onafhankelijkheid, rationaliteit en rechtvaardigheid. Waar onvoldoende aandacht voor lijkt te zijn, is integriteit, relationaliteit en complexiteit van de dagelijkse praktijk van het politiewerk.
Wanneer het gaat om integriteit, dus het goede doen ook wanneer niemand kijkt, is er aandacht nodig voor de intrinsieke betrouwbaarheid van de medewerker. Beleid op dit punt zou het gesprek over morele dilemma’s moeten aanmoedigen en groei van deze karaktereigenschap moeten stimuleren. Hoewel er in het integriteitsbeleid wel wordt gesproken over ‘het ontwikkelen van het morele denkproces’ (IB, p7) en er ruime aandacht is voor de groei van de morele professionaliteit binnen de organisatie (Kamerbrief 15 januari 2019, 2019), is het de vraag in hoeverre dit in de praktijk vorm kan krijgen wanneer er in beleid hierover een eenzijdig discours gevolgd wordt.
Dit artikel beantwoordt de vraag: in hoeverre kan zorgethiek behulpzaam zijn in het vormgeven van integriteitsbeleid binnen de Nationale Politie? Allereerst wordt beschreven welke leidende waarden er momenteel ten grondslag liggen aan het integriteitsbeleid, namelijk waarden die passen bij een rechtvaardigheidsethiek en waarden vanuit de deugdethiek.
Vervolgens wordt inzicht gegeven in de theorie van zorgethiek en welke concepten hieruit behulpzaam zouden kunnen zijn in het integriteitsbeleid.
Tenslotte wordt stilgestaan bij de waarde van de praktijk tijdens het implementeren van het aintegriteitsbeleid.
In dit artikel ga ik in op de betekenis van betrekkingsaspecten van communicatie en het belang daarvan voor gezelschapsvorming in het kader van waardenwerk. In menselijke contacten kan pas inhoudelijk worden gecommuniceerd als de betrekkingsaspecten wederzijds voldoende geaccepteerd zijn. Het is beangstigend en moeilijk om de betrekking in het contact aan de orde te stellen.
Intermezzo 1
Een arts-assistent psychiatrie is in leertherapie bij een psychoanalytisch georiënteerde psychiater. De arts-assistent vraagt zich af of ze wel een goede psychiater kan worden omdat ze altijd zo twijfelt aan zichzelf. Dat deed ze al als kind en dat doet ze nu nog. Als ze dat vertelt is ze erg verdrietig. De leertherapeut is onder de indruk van alles wat ze al heeft gepresteerd (twee studies, hoog niveau muziek, meerdere talen sprekend) en is aangedaan door haar verdriet. Om haar te steunen zegt hij tot twee keer toe dat hij denkt dat zij juist wel een goede psychiater kan worden. De arts-assistent reageert op dat moment niet. De volgende keer zegt ze dat ze niet weet of ze wel verder met hem wil. Ze is verontwaardigd over zijn opmerking dat zij een goede psychiater zou kunnen worden. Hoewel ze wel begrijpt dat hij dat goed bedoelt, heeft ze nu geen vertrouwen meer in hem. Ze kan niet goed uitleggen waarom ze zo boos is over zijn goed bedoelde opmerking.
Inleiding
Waardenwerk betekent voor professionals werken aan en vanuit waarden door normatieve professionalisering (deugt mijn werk en doet het deugd?) en actief bijdragen aan gezelschapsvorming. Onder gezelschapsvorming wordt verstaan een samenwerkingsverband van professionals (gezellen), dat gebaseerd is op ambachtelijke fascinatie, zorgzaamheid, vreedzame begrenzing en inspiratie. Het doel is om samen werk uit handen te laten komen dat deugt en deugd doet, tegen de horizon van een meer rechtvaardige en duurzame wereldsamenleving (Kunneman 2016). Er zijn meerdere manieren om een dergelijk samenwerkingsverband vorm te geven. Je kunt bijvoorbeeld samen werken en dat normatief goed willen doen. Je kunt samen een reflexief leerproces aangaan, een vorm van normatieve intervisie. Je kunt enkele malen samen komen maar ook een vast gezelschap vormen (een gilde). Er is bij een gezelschap altijd sprake van een groep en in een groep is er groepsdynamiek. Om van een groep te komen tot een gezelschap is er een groepsproces nodig.
Wat is hulpverlening eigenlijk?
De een vraagt hulp en de ander geeft deze. De een heeft een vraag en de ander het antwoord. Het concept is duidelijk. De een is onmachtig en de ander heeft de macht. Als het goed is misbruikt hij deze niet. Als het goed is….Is dit altijd wel zo? Laat ik stervensbegeleiding als een eerste voorbeeld nemen. Wie begeleidt hier wie? Het antwoord was en is nog maar al te vaak: De hulpverlener begeleidt de stervende. Hoe komt het dat we bij het begrip stervensbegeleiding denken aan iemand, die de stervende begeleidt?
Een hulpverlener weet meestal veel over stervensprocessen, fases in het sterven, angsten, hoop, wanhoop en ga zo maar door. Er zijn boeken vol over geschreven. Met andere woorden; de hulpverlener heeft veel kennis. Hij heeft ook geleerd zich empathisch op te stellen en te luisteren met zijn hart. Daardoor krijgt hij per ‘situatie’ meer ervaring. Kortom: hij is deskundig om stervenden te begeleiden.
Wat we echter steeds lijken te vergeten is, dat er hier maar één echte deskundige is; de stervende! Hij is de enige binnen deze (hulpverlenings)- relatie die weet en voelt hoe het is te sterven. Die daadwerkelijk de echte ervaring heeft hoe het is, voelt om dood te gaan, om het leven te verlaten.
In het zomernummer 81 2020 van dit tijdschrift hebben de Stichting Presentie en Waardenwerk het thema ‘Relationeel Begrenzen’ samen aan de orde gesteld, aangevuld met bijdragen van twee andere auteurs, uit de geestelijke zorg en de psychiatrie. In dat themadeel werden begrenzingen in de zorg en andere werkvelden overwegend benaderd als gewenste waarborgen voor veilig werken, waarbij recht doen aan integriteit en mogelijke kwetsbaarheid en morele ‘schendbaarheid’ van alle betrokkenen voorop stond. In de presentie benadering ging men dan liever uit van grenszones tussen zorgverlener en zorgontvanger, waarbinnen heel zorgvuldig waargenomen en gewerkt dient te worden. Vanuit normatieve professionalisering gezien werd benadrukt, dat professionals daarbij onderling voor goede afstemming en (inter)reflectie dienen te zorgen, mede met het oog op de wijdere contexten
Dat je altijd je eigen fietsband plakte en nu met een doorgelekte inco wacht tot je verschoond wordt. Dat je halverwege de tafel en je mond vergeet waar je naar op weg was met je vork. Dat je steeds maar pijn hebt: in je hand, je benen, je lijf. Dat je het servet heel netjes over de juskom legt, maar daar toch kritiek van anderen op krijgt. Dat je zoveel wilt vertellen, maar de woorden niet meer vindt. Dat je, afgesloten, in je eigen hoofd en lijf woont… Zo ongeveer is het dagelijks leven van Marja, Anne, Jan, Elise, Laura, Christa1 en vele andere mensen met hen. Het zijn flarden van hoe het is om te leven met vergevorderde dementie, zoals wij dat leerden kennen via een aantal mensen in een verpleeghuis. De zorgorganisatie vroeg ons om woorden te geven aan het binnenperspectief van mensen met vergevorderde dementie. Om beter te gaan begrijpen en beschrijven ‘hoe het is om iemand te zijn met vergevorderde dementie, en afhankelijk van zorg in een verpleeghuis’. Met die onderzoeksvraag liepen we de afgelopen jaren rond bij een grote zorgorganisatie voor ouderen- en verpleeghuiszorg.2 Naast twee voorstudies (waarin we zorgprofessionals en acteurs interviewden), bestond het onderzoek hoofdzakelijk uit het nauwgezet en langdurig volgen van enkele mensen met vergevorderde dementie. We gebruikten daarbij een zelf kritische, doorontwikkelde vorm van shadowing.3
De Black Lives Matter-beweging (BLM) stond het afgelopen jaar volop in de aandacht. BLM is een wereldwijde beweging die in 2013 in de Verenigde Staten ontstond, nadat de jonge zwarte Amerikaan Trayvon Martin was doodgeschoten door de politie. Na de moord op George Floyd in 2020 intensiveerde het protest tegen politiegeweld en het institutioneel racisme dat daaraan ten grondslag ligt. Al vlug verspreidden de protesten zich over een groot deel van de wereld. Ook in Nederland ontstond een BLM-netwerk, voortbouwend op de antizwartepiet-acties van de afgelopen jaren. In een flink aantal steden organiseerden uiteenlopende lokale allianties protestbijeenkomsten tegen racisme en andere vormen van discriminatie. Het aantal jongeren dat hun stem over dit onderwerp laat horen is opvallend groot.
Ook in het hoger onderwijs klinkt de roep om aandacht voor racisme. ‘Waarom is mijn curriculum wit?’, vroegen studenten zich in 2018 af, tijdens protesten op verschillende universiteiten in het Verenigd Koninkrijk. Zij bouwden voort op de internationale ‘Rhodes Must Fall beweging die eerder ontstond op de Universiteit van Kaapstad in Zuid Afrika. Ook deze beweging, die strijdt voor de dekolonisatie van onderwijs, heeft zich wereldwijd snel verspreid. Onder invloed van toenemende maatschappelijke druk zien ook steeds meer universiteiten in Nederland dat het belangrijk is om aandacht te schenken aan de gevolgen van koloniale overheersing, aanhoudend racisme en andere vormen van discriminatie. ‘Diversiteit en Inclusie’ staat daarom steeds nadrukkelijker op de agenda in het hoger onderwijs.
In 2020 lanceerde het Ministerie van OCW een ‘Nationaal actieplan voor meer diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs en -onderzoek’1. Zij schrijven: ‘…door randvoorwaarden te scheppen waarin mensen vanuit verschillende achtergronden en met onderscheidende perspectieven willen én kunnen bijdragen, kan ons onderzoek en onderwijs de internationale toppositie behouden en bijdragen aan mondiale uitdagingen zoals klimaatverandering, duurzame ontwikkeling en het welzijn van de bevolking’.
Als iemand mij vraagt waarom ik zo graag romans lees, dan hoef ik niet lang na te denken. Ik lees romans, omdat ik houd van verhalen. Ik geniet van de literaire taal en ik ben gevoelig voor de bijzondere sferen die in romans geëvoceerd worden. Literair werk is waardenwerk: in mijn ogen wordt een roman waardevol wanneer de auteur ons iets nieuws over onszelf en de wereld leert. De schrijver Sybren Polet sloeg de spijker op zijn kop toen hij schreef dat de literatuur ons niet ‘een andere werkelijkheid, maar dezelfde werkelijkheid anders’ toont (Polet, 1972). Als docent probeer ik die romaneske wijsheid over te dragen op mijn studenten. Zo zoek ik in mijn onderwijs op de Universiteit voor Humanistiek naar speelruimtes om literair waardenwerk te verrichten. Hieronder maak ik weer al doende duidelijk wat ik hiermee bedoel.
In de toenemende complexiteit van de samenleving wordt de verdeeldheid steeds groter; het lijkt daarbij of het mensen steeds meer moeite kost om naar elkaar te blijven luisteren. De vraagstukken in de zorg en het onderwijs, rondom duurzaamheid en veiligheid, in de stedelijke omgeving en op het platteland zijn enorm en worden steeds ingewikkelder. Eenvoudige antwoorden zijn niet meer toereikend. De ongerustheid die dit veroorzaakt leidt tot polarisatie in de samenleving en het aanwijzen van zondebokken. De metaforische dialoog is een hulpmiddel om aandacht te besteden aan de vele stemmen binnen complexe situaties. Tegelijk lijkt er ook een tegenbeweging te ontstaan van mensen die inzien dat complexiteit niet gebaat is bij versimpeling en reductie maar bij omarming. Boeken als ‘Hoera, het wordt ingewikkeld’ (Van den Hoff & Van Wilgenburg, 2019) of ‘Complexiteit en de waarde van praktijkkennis’ (Geldolf, 2019) pleiten ervoor dat we complexiteit niet langer proberen te beteugelen met regels en procedures maar dat we ons vermogen vergroten om met complexiteit om te gaan.
In het thema ‘Waardevolle praktijken’ richten we ons op praktijken van organisaties en van professionals en leidinggevenden daarbinnen die inspirerend en leerzaam worstelen met het in de praktijk brengen van waardenwerk. Dit keer richten we ons niet op één organisatie, maar op het grote georganiseerde kader van internationale ontwikkelingssamenwerking, en dan specifiek het werk van een professional daarbinnen. Cornélie van Waegeningh heeft jarenlang vanuit diverse functies gewerkt bij de overheid (laatstelijk als zaakgelastigde voor Nederland in Namibië) maar ook als zelfstandig adviseur binnen dat institutionele landschap gericht op armoedebestrijding. Op dit moment werkt zij aan een promotieonderzoek naar praktijken van waardenwerk in deze context; mede gevoed vanuit haar eigen ervaringen beoogt zij stem te geven aan de normatieve professional in de internationale ontwikkelingssamenwerking, die zich vaak beweegt in een ‘tussen-ruimte’ zoals zij het noemt, juist daar waar de verbinding tussen beleid en praktijk tot stand komt. Zij noemt die professional in de tussenruimte de ‘beleidsvoerder’. In haar optiek is beleidsvoering nadrukkelijk normatief werk; er zullen ook mensen zijn die beleid lineair proberen uit te voeren, maar dat is niet haar visie op en wijze van werken. Als interviewers herkennen we dat deze ‘in-between’ professionals ook in andere domeinen werkzaam zijn en het verschil kunnen maken.
Mijn proefschrift1 is het verslag van een onderzoek naar de rol van praktische wijsheid in het dagelijks werk binnen medische praktijken in een algemeen ziekenhuis. Een van de uitkomsten van dit onderzoek is dat praktische wijsheid onmisbaar is om het goede te kunnen doen in die medische praktijken; een andere dat dit ‘doen wat goed is’ de essentie is van medische professionaliteit. Het onderzoek past in het nog jonge, zo’n twintig jaar oude, perspectief van normatieve professionaliteit en normatieve professionalisering, dat is ontwikkeld aan de Universiteit voor Humanistiek met Harry Kunneman als belangrijkste protagonist.2
De bovengenoemde uitkomsten zouden ook wel eens kunnen gelden voor andersoortige professionele praktijken: sociale, educatieve, juridische, management- en bestuurspraktijken en wel vanwege de vele overeenkomsten die er zijn tussen de genoemde domeinen. Enkele opvallende overeenkomende kenmerken van laat-moderne professionele praktijken zijn: de complexiteit, de instrumentalisering, technologisering en systemisering van het werk, de snelle veranderingen, de toenemende regelgeving en bureaucratie, toenemende specialisering en daarmee samenhangende verkokering, de roep om transparantie en externe verantwoording. Vanuit de hulpvragers gezien is een overeenkomst dat zij in de genoemde domeinen steeds minder te maken hebben met solistisch werkende, autonome professionals, maar steeds meer met clusters van professionals die of krakkemikkig of soepel met elkaar samenwerken, informatie delen en verantwoordelijkheid dragen. Die clusters staan bovendien onder invloed van de respectievelijke beroepsverenigingen, van de organisaties waarbinnen zij werken, van overheden en toetsende instanties elk met hun eigen regelgeving, van het publiek en de media. Al die instanties bemoeien zich met het dagelijks werk zonder dat zij de last dragen van het kennis hebben van en verantwoordelijkheid dragen voor individuen in hun specifieke context. Daardoor voelen professionals zich vaak verkeerd beoordeeld en klem gezet.
In plaats van in te gaan op de problematiek die al langer dan een jaar bijna alle aandacht opeist, zowel in de media als in het dagelijkse leven van heel veel mensen, wil ik dit redactioneel met een ander thema beginnen, als introductie op de bijdragen aan dit voorjaarsnummer. Het gaat hier om een bredere vraag, namelijk het diepe verlangen naar oplossingen. Dat manifesteert zich het hevigste bij vragen waar dat verlangen min of meer op ‘af ketst’, omdat definitieve oplossingen simpelweg niet voorhanden zijn, zoals bij de problematiek waar ik het niet over wil hebben. Zelf heb ik ook regelmatig last van dat verlangen. Hoewel ik van nabij vertrouwd ben met begrippen als complexiteit, moerassigheid, verwikkeling en trage vragen, blijf ik als filosoof verlangen naar een alomvattend perspectief, waarin de ontzagwekkende complexiteit van onze wereld en van onszelf wordt getoond en recht wordt gedaan, en daarmee ook conceptueel omvat en gevat wordt. Ik wil het allemaal begrijpen, snappen, doorgronden. Het feit dat mijn pogingen steeds weer vastlopen of onbevredigend blijven, verandert weinig aan het onderliggende verlangen.
Nu ik dit opschrijf, besef ik dat dit niet geldt voor mijn eigen levensloop en die van de mensen die mij lief zijn. Daarbij speelt het verlangen naar overzicht, doorzicht en omvattend begrip inmid- dels een ondergeschikte rol. In mijn eigen levensloop en die van anderen dringen de complexiteit, de verwikkeling in on-gewild gebeuren en de dragende betekenis van alles wat ik ontvangen heb zich zo zeer op, dat er geen beginnen aan is voor mijn slimme zelf. Mijn denken over mijn eigen levensloop en die van anderen wordt doorkruist door zware en lichte herinneringen en daarmee verbonden mijmeringen en door verdriet over wat heel erg misgegaan is en spijt over wat ik on- gewild teweeggebracht en nagelaten heb. Maar ook door dankbare verwondering over wat mij toegevallen is, en om een langzaam groeiend mededogen met de manier waarop wij mensen worstelen met de complexiteit en de oncontroleerbaarheid van het leven.
Ik denk dat dit mededogen een belangrijk onderdeel vormt van de ethische voedingsbodem voor waardenwerk. We maken toekomstplannen en koesteren verwachtingen voor de toekomst waar- van een deel goed uitpakt maar een deel ook helemaal niet. We stellen hoop en vertrouwen in anderen en in onszelf en worden daarin bevestigd, maar ook zwaar teleurgesteld. Alles lijkt op orde en plotseling gaat het faliekant mis en is de toekomst duister geworden.
Dit artikel is een voortzetting van het essay Homo ecologicus waarin de auteur Eric van der Vet de lezer meeneemt in zijn zoektocht om de Homo economicus te transformeren tot Homo ecologicus (Vet, 2018). De leefstijl van de Homo economicus is, zoals Van de Vet beschrijft, gebaseerd op consumptie en gaat gepaard met vernietiging van het milieu, uitputting van de hulpbronnen en een grootschalig uitsterven van soorten. De transformatie tot Homo ecologicus, dat wil zeggen in een wijze van leven waarbij aandacht en zorg voor de Aarde centraal staat, is dan ook hoogstnoodzakelijk. Het essay Homo ecologicus is tevens een zoektocht naar de vraag welk mensbeeld, welke opvattingen over de verhouding tussen mens en natuur, en welke economische paradigma’s hebben geleid tot deze ecologische roofbouw. Antwoorden zoekt Van de Vet bij denkers als Bruno Latour, Harry Kunneman en Henk Manschot. Latour die oproept tot ‘Toewending naar de Aarde’, Kunneman die zich richt op de inbedding van de mens in complexe levende en niet-levende systemen, en Manschot die middels het begrip Terrasofie inzet op het ontwikkelen van een ‘vertrouwdheid met’ en het ‘weet hebben van’ de aarde. Vanuit het gegeven dat een groot deel van de mensheid in steden woont en daarmee de binding met de natuur mogelijk verloren heeft werpt Manschot een relevante vraag op, namelijk of de af hankelijkheid van techniek ons niet in de weg zit. De ingenieur in mij voelde zich aangesproken door deze vraag. Zit de technische manier van leven ons in de weg als het gaat over het beleven van de natuur? Als het gaat om toewending naar de Aarde? Als het gaat om het vormen van vertrouwdheid met de Aarde, kortom als het gaat om het vormen van ecologisch bewustzijn? Het zijn vragen die me al langer bezighouden en die de aanzet vormden om dit essay te schrijven.
Als ik iemand zou moeten nomineren als waardenwerker bij uitstek, waardenwerker pur sang, dan zou dat wel Teun Toebes moeten zijn. Nu heeft Teun Toebes, 21-jarige verpleegkundige en pre-master student Humanistiek uit Brabant de laatste jaren al een hele waslijst aan nominaties bekroond zien worden. Vorig jaar magna cum laude afgestudeerd aan Fontys, Young Talent Award voor de video’s die hij maakt over ouderen vanuit het verpleeghuis in Utrecht waar hij zelf ook is gaan wonen, George Maduroprijs voor voor het best ‘wereldverbeterende’ idee, de Visionairs Award, Brabander van het jaar, Young Impact Award, Linkedin Top Voice 2020 – dit en nog veel meer is allemaal te volgen via vrijwel alle landelijke nieuws- en discussie programma’s op radio en tv waar hij is verschenen en natuurlijk niet te vergeten via de social media. Dat hij een begenadigd spreker en presentator is komt daarbij zeer goed uit. Mark Rutte ontving hem in zijn torentje en noemde hem briljant, en een bekende cabaretier die anders alleen grappen maakt vond dat ‘wie Teun Toebes ontmoet opeens weer vertrouwen en hoop heeft voor de toekomst!’ Wat dat laatste aangaat, is het ook hoopgevend dat Teun zijn waardevolle bijdrage heeft geleverd aan het Break-Out Team, dat brainstormt over hoe onze samenleving er post-corona moet uitzien. Voor nog veel meer enthousiaste berichtgevingen en inspirerende informatie verwijs ik graag naar de social media, maar dan ook met name naar Teun zijn eigen site, https://s-teun.nl. van zijn stichting sTeun en toeverlaat. Die geeft meteen zicht op de redenen waarom men zo over hem te spreken is. Als verpleegkundige in het werkveld van dementie is hij een onuitputtelijke bron van inderdaad grensverleggende ideeën en initiatieven bruikbaar en meteen inzetbaar midden in de praktijk van de zorgverlening aan mensen met een mentale beperking of achteruitgang. De meeste ‚interventies‘ hebben één doel of bedoeling die veelal ook wordt verwezenlijkt: mensen blij maken, vreugdevolle of tenminste voldoening gevende belevingen laten meemaken, waarbij hun eigen voorkeur en hun stem aan bod kunnen komen. ‚Een keuze bieden is eigenlijk al stem geven‘ is wat Teun daar zelf over zegt. Maar wat voor keuzes heeft hij dan te bieden.
In dit artikel schets ik in kort bestek een aantal hoofdlijnen uit het gedachtegoed rond normatieve professionalisering, met als doel om de urgentie daarvan in professionele praktijken aannemelijk te maken. Ik begin met enkele praktische voorbeelden. Een ambtenaar bij de belastingdienst besluit om de kinderopvangtoeslag van bijna driehonderd ouders stop te zetten op verdenking van fraude. Een politieagent besluit een bekeuring te geven voor een klein vergrijp. Een psycholoog adviseert op grond van een aantal gesprekken en testen een sollicitant niet in dienst te nemen. Een leraar op een basisschool adviseert een leerling niet naar het VWO te sturen. Een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming adviseert na onderzoek een kind uit huis te plaatsen. Een hoogleraar besluit een proefschrift af te wijzen. Een sociaal werker adviseert op grond van een keukentafelgesprek een hulpaanvraag bij de gemeente af te wijzen. In al deze gevallen is sprake van professionals die op grond van eigen deskundigheid en bevoegdheid een advies geven of een besluit nemen dat meer of minder diep ingrijpt in het leven van andere mensen. Hun handelen heeft anders gezegd een normatieve lading. Met hun adviezen en besluiten oefenen zij professionele macht uit over het leven en de toekomst van andere mensen. Hun professionaliteit is verstrengeld met normativiteit.
Tijdens het meewerken aan ons Waardenwerk nr 81 thema Relationeel begrenzen dat we samen met Stichting Presentie hebben geinitieerd en vorm gegeven, werd ik aangenaam verrast door mijn kennismaking met het werk en de persoon van Geert Bettinger. Ging het in vrijwel alle artikelen van ons thema over grenzen en begrenzingen in de zorg die in de gaten moesten worden gehouden als markers van strijdigheid, schade, onrecht – grensoverschrijding kortom als probleem of ‘zorgenkind in de zorg‘, voor Geert Bettinger is de grens in de zorg er juist om op te zoeken en er overheen te gaan. Als filosoof zou ik dan geneigd zijn meteen te denken: dat zal dan wel te maken hebben met verschillende definities of connotaties van wat een grens of begrenzing is, en wat het betekent deze te overschrijden. Tot op zekere hoogte is dat hier nu ook het geval, maar in een bepaald opzicht ook weer niet. En dat maakt het heel interessant, als we het hebben over grenzen in de zorg, ruimer: de hulpverlening. Laat ik ten opzichte van de artikelen in thema Relationeel begrenzen meteen maar met de deur in huis vallen. Terwijl Bettinger grenzen en begrenzingen in de hulpverlening zeker ook relationeel beschouwt, vindt hij dat als ze er zijn, ze juist overschreden moeten worden. En niet zozeer bereflecteerd, bewaakt, gerespecteerd, in acht genomen. Om onwenselijkheden of onrechtvaardigheden te vermijden zijn niet zozeer grenzen nodig, als wel zorgvuldigheid en aandacht voor wat er gebeurt van geval tot geval.