Aan het werk van ambtenaren worden nieuwe eisen gesteld. Ze krijgen steeds meer beslis- singsruimte en daarmee professionaliseert hun beroep. ‘Ambtelijke loyaliteit’ als uitgangs- punt voor de beoordeling van hun handelen komt daarmee onder druk te staan. En ook de invulling van integriteit met ‘onkreukbaarheid ’ is te beperkt. Het gaat er niet alleen om wat ontoelaatbaar is binnen een ambt, maar ook wat passend is. De klassieke waarborgen tegen ambtelijke willekeur behoeven daarmee ook herziening. Het laatste deel van het hoofdstuk verkent horizontale verantwoordingsmechanismen als aan- vulling of alternatief voor de gebruikelijke verticale verantwoording .
In dit hoofdstuk wordt allereerst duidelijk gemaakt wat politiek handelen is: het deelnemen aan besluitvormingsprocessen en de zorg om via die deelname invloed uit te oefenen. Het goed deelnemen aan vaak complexe besluitvormingsprocessen, met allerlei meer of minder strijdende spelers en partijen vraagt politiek vermogen. Professionals hebben niet alleen professioneel vermogen nodig om de kennis en instrumenten van hun professie in te zetten. Om hun professionele meerwaarde tot gelding te laten komen moeten ze deze in kunnen brengen in besluitvorming, om zo andere spelers en partijen tot besluiten te brengen om hun adviezen te volgen of producten te gebruiken. Normatieve professionaliteit vraagt meer dan gewoon politiek vermogen. Het vereist het vermogen om normen en waarden in handelin- gen ter discussie te stellen zonder dat er ‘blaming games’ ontstaan. Dit wordt aangeduid als normatief politiek vermogen.
De publicatie Bewijzen van goede dienstverlening van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid zorgde in 2004 voor een opleving in het debat over normatieve professio- naliteit , dat aan het einde van de jaren negentig wat was ingedut. Dit hoofdstuk behandelt de verschillende posities in dit debat aan de hand van drie beelden van de professional . Het eindigt bij een eigen – voorlopige – positionering met de dialoog als centraal kenmerk.
Om de beroepsuitoefening van professionals te ontwikkelen of te vernieuwen is onderzoek nodig. Dit hoofdstuk beschrijft een onderzoeksmethodiek die daarvoor bij uitstek geschikt is, vooral vanwege de hoogwaardige participatie van beroepskrachten en hun cliënten: exem- plarisch handelingsonderzoek . Achtereenvolgens komen aan bod: de setting (‘uitvinders- werkplaats ’), de historische achtergrond (action research ), de positie ten opzichte van prac- titioner research , de kwaliteit, het handelingstheoretische fundament (de actorbenadering ) en wederkerige adequaatheid . Het tweede deel van dit hoofdstuk handelt over de vuistregels voor de fasering van het onderzoeksproces en voor de relatie tussen onderzoekers en onder- zochten.
Juist waar het gebruikelijke professionele repertoire niet voldoende is, kunnen professionals niet zonder onderzoek waarin hun cliënten participeren als gelijkwaardige partners.
Negatief nieuws over jongeren heeft de laatste jaren zijn weerslag gehad op de positie van jongerenwerk en jongerenwerkers. Er is veel kritiek, maar de vraag wat ‘goed ’ jongeren- werk is blijkt toch niet gemakkelijk te beantwoorden. In deze bijdrage wordt die vraag on- derdeel gemaakt van een veel breder debat, te weten dat over de positie van professionals in de publieke sector . Twee casussen illustreren vervolgens hoe goed hedendaags jongerenwerk er uit zou kunnen zien.
Professionals en professionaliteit staan volop in de aandacht. Er is maatschappelijk debat over de positie van professionals. Bestaat er in onze cultuur nog wel genoeg waardering voor het wezenlijke van hun werk? Geeft onze markteconomie hen genoeg ruimte om naar eer en geweten hun beroep uit te oefenen? De professionals in sectoren als zorg, onderwijs en dienstverlening voelen zich bekneld door regels en management. Dit roept vanzelf vragen op over professionaliteit. Wat is eigenlijk het kenmerkende van professies? Geldt de beknelling voor alle aspecten van professionaliteit? Is professionaliteit wel denkbaar zónder eer en geweten?
Normatieve professionalisering verwijst naar goed werk doen, en dat is meer dan je werk goed doen. Goed werk is niet alleen technisch, maar ook moreel juist. Het vraagt van professionals bezinning: op hun maatschappelijke rol, op hun relatie met de mensen voor wie ze werken, op de morele en politieke werking van hun vakkennis.
Deze bundel verkent de normatieve professionalisering in diverse werkvelden, zowel theoretisch als praktisch. Twintig auteurs behandelen een keur van verwante themas en verbinden professionele praktijken vaak op verrassende wijze met theoretische en methodische inzichten.
Goed werk is bestemd voor professionals die hun werk willen onderzoeken, voor onderzoekers en studenten, voor managers, politici en regelgevers voor iedereen die wat grondiger mee wil denken over de belangrijke rol die professionals in ons leven hebben.
Een goede docent kan iemand zijn die zijn vak (ambachtelijk) verstaat, of iemand die ‘deugt’. Die verschillende betekenissen zijn beide terug te vinden in omschrijvingen van competen- ties en ‘professionaliteit ’, waarin zowel naar ambachtelijke als naar mens- en maatschap- pijgerichte waarden wordt verwezen. Professionalisering lijkt echter vooral gericht op ont- wikkeling van ambachtelijke competenties; daarmee wordt de minder meetbare mens- en maatschappijgerichtheid verwaarloosd.
Normatieve professionalisering kan worden beschouwd als het proces van bewustwording van de eigen identiteit als docent en de vertaling van de eigen normen en waarden naar het onderwijs . Goede methoden daarvoor zijn de ‘kernrefl ectie’ en het intercollegiale gesprek over ambachtelijke en mens- en maatschappijgerichte waarden.
Goed omgaan met normatieve keuzes vraagt van een professional naast theoretische kennis ook praktische wijsheid. Dit hoofdstuk beschrijft een educatieve praktijk waarin zorgprofessionals gezamenlijk reflecteren over geacteerd professioneel handelen . De inspiratiebronnen van de methode (casuïstiek, psychodrama , improvisatietheater en forumtheater) worden behandeld in relatie tot het werk in de zorgsector. De methode beoogt professionals bewust te maken van normatieve uitgangspunten, die te leren verwoorden en met collega’s te bespre- ken. Aan de hand van voorbeelden uit voorstellingen wordt duidelijk hoe interactief theater bijdraagt aan normatieve professionalisering .
Consultants worden doorgaans gezien als hulpkrachten van de manager . Ze helpen de organisatie verbeteren. Daarmee passen ze zich aan het denken van de organisatie aan en kunnen geen zelfstandige gesprekspartners meer zijn die het denken van de manager aanmoedigen. Met verwijzing naar grote filosofen probeert dit hoofdstuk advieswerk te plaatsen als een bijzondere houding, namelijk die van de aandachtige, maar ook vrijmoedige gesprekspartner, die uitnodigt tot zelfonderzoek . Daarvoor zijn eerder morele kwaliteiten nodig dan organisatie- en managementdeskundigheid.
Professioneel handelen in een multiculturele setting vereist geheel eigen competenties. Op grond van onderzoek onder jongerenwerkers met een islamitische achtergrond laat dit hoofdstuk zien welke dat zijn. Uitgaande van het levensbeschouwelijk kader als belangrijke leidraad voor het handelen zijn er zeven communicatieve strategieën voor een hulpverle- ningstraject beschreven. Deze strategieën bieden eveneens aanknopingspunten voor refl ectie op het werken met cultureel diverse cliëntgroepen.
Ruim een decennium geleden is een nieuw begrip gelanceerd, als tegenhanger voor de steeds grotere nadruk op doelrationeel handelen in beroepen in de gezondheidszorg , de welzijnssector en het onderwijs . Dit begrip is ‘normatieve professionaliteit ’ en vindt haar oorsprong in kritisch humanistische tradities waarin veel aandacht is voor refl exief hande- len, ethiek en maatschappelijke betrokkenheid. Met de ontwikkeling van dit begrip trachtte een groep van medewerkers van de Universiteit voor Humanistiek, de Katholieke Th eolo- gische Faculteit te Utrecht en het toenmalige Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn uitdrukking te geven aan de menselijke, subjectieve en morele kant van het beroepsmatig handelen, een kant die niet zo gemakkelijk is te vangen in woorden en methodische pro- cessen, maar veelal impliciet tot uitdrukking komt in de houding van de professional en de afwegingen die deze maakt in de relatie met de cliënt.
Publicaties over normatieve professionaliteit vinden veelal hun basis in de Habermassiaan- se tegenstelling tussen systeem en leefwereld . Hoewel deze indeling bijzonder vruchtbaar is gebleken, leidt hij ook tot een idealisering van de leefwereld als het morele domein bij uitstek. Dit hoofdstuk laat de morele ambivalentie van beide domeinen zien en tilt daarmee het begrip ‘normatieve professionaliteit ’ boven de indeling uit. Met behulp van een casus over humanistisch geestelijk verzorgenden binnen de krijgsmacht wordt deze visie verhelderd.
In deze bundel wordt gezocht naar nieuwe manieren om professioneel handelen in te richten of te benoemen, met behoud van de zelfstandigheid en dienstbaarheid die de professies vanouds kenmerkten. Daarin staan morele overwegingen op de voorgrond. Het is de vraag of behalve de zelfstandigheid en de moraal van de beroepsbeoefenaars ook niet hun kennis ter discussie staat. In dit hoofdstuk wordt de dringende vraag gesteld naar de grondslagen van de kennis in professionele praktijken. De inbedding van de academische wetenschap is geen garantie voor goed werk. Daardoor komt het professionele oordelen in het brandpunt te staan. Het onderzoek van het oordelen biedt een ander perspectief op de rationaliteit van het professionele handelen, de morele legitimiteit van professional en diens autonomie. Professioneel handelen wordt terecht publiekelijk aan de orde gesteld.
Alhoewel er al vroeg sprake is van professionele beroepen, is het verschijnsel ‘professionalisering ’ pas in de negentiende eeuw voorwerp van studie. In de twintigste eeuw ontstaan nieuwe professies of is er in beroepen sprake van professionalisering. Dan volgt er theorievorming, met name in de beroepensociologie. Professionalisering wordt dan bijvoorbeeld verklaard uit de ontwikkeling van wetenschap als basis voor beroepsuitoefening. Dit hoofdstuk behandelt de voornaamste theorieën en gaat vervolgens in op de vraag in hoeverre professionals heden ten dage onder druk staan. Kunnen zij een eigen logica hand- haven onder druk van markt en management ? Het hoofdstuk besluit vanuit persoonlijke be- trokkenheid met een korte introductie op het concept ‘normatieve professionaliteit ’, waarin reflexiviteit en normativiteit van professionals samenkomen.
Managers en bureaucraten maken steeds meer de dienst uit in de zorg- en welzijnssector en het onderwijs . Daarmee komt de intrinsieke kwaliteit van professioneel werk in het gedrang: er is sprake van deprofessionalisering . Dit proces is voor een deel gestimuleerd door de professionals zelf, en ook de drijfveren van het management zelf zijn gefundeerd in normatieve overwegingen. Toch is de ontwikkeling zorgelijk. Dit hoofdstuk is een bijdrage aan het denken over de opbouw van professionele organisaties, met de ontwikkelingen in de gezondheidszorg als voorbeeld. Twee visies op organisaties worden tegenover elkaar gezet, een Platoonse en een Aristotelische. De eerste is in de zorgsector dominant maar misschien niet houdbaar en in elk geval een gevaar voor de professionaliteit . De tweede verdient de voorkeur, maar is niet vanzelfsprekend in een context waarin een economische interpretatie van zorg en dienstverlening domineert.
Normatieve professionaliteit kan niet bestaan zonder reflectie. Een open, kritische houding ten aanzien van eigen gevoelens, ervaringen, interpretaties, vooral ook het eigen handelen en de specifi eke context zijn van groot belang bij het maken van keuzes in de uitoefening van een beroep. In dit hoofdstuk wordt het begrip refl ectie uitgebreid besproken. Aan de hand van zes hoofdvragen wordt haar betekenis in het kader van normatieve professionaliteit in kaart gebracht.
Professionaliteit lijkt meer en meer een zaak van wetenschappelijke en technische expertise te worden. Door deze rationalisering wordt de normatieve component van professionaliteit aan het zicht onttrokken. Aan de hand van voorbeelden uit de praktijk van de gezondheidsbevordering laat dit hoofdstuk zien dat dit geen goede ontwikkeling is. Een rationalistische invulling van professionaliteit levert veel onbedoelde knelpunten op in de relatie met cliënten en andere professionals en bij de verantwoording in de publieke sfeer. De vooraf bepaalde ijkpunten maken dat een deel van het professionele werk onzichtbaar is en geen waardering krijgt. Het is zelfs de vraag of de rationalistische benadering niet ten koste gaat van de ef- fectiviteit op langere termijn. Daarom wordt een alternatief voorgesteld: een pragmatisch filosofisch perspectief op professioneel werk, waarin ruimte wordt gemaakt voor leerprocessen. Dit perspectief wordt ook uitgewerkt naar praktische consequenties.
De kloof tussen managers en professionals waarover zo veel geschreven wordt, is ook waar- neembaar in de praktijk van het organisatie-advieswerk in de zorgsector . Uit onderzoek naar de waardengeladen woorden die beide groepen in gesprekken over hun werk gebruiken blijkt echter dat die te overbruggen is. In dit hoofdstuk wordt de betekenis van enkele woor- den blootgelegd. Daarmee wordt duidelijk hoe het gesteld is met de kloof tussen managers en professionals. Ten tweede levert dit aanknopingspunten om de normatieve professionalise- ring van managers en professionals in de praktijk vorm te geven.
Hannah Arendt en Immanuel Kant dachten grondig na over de vraag hoe wij in het publieke domein moreel kunnen oordelen. In dit hoofdstuk vormen hun inzichten een uitgangspunt voor een analyse van de hedendaagse regelcultuur van onze gezondheidszorg . De auteur betoogt dat met het daarin eenzijdig afgerekend worden op harde resultaten en meetbare prestaties datgene waar het om draait in goede zorg niet echt beoordeeld kan wor- den. Zij zoekt naar een andere manier van oordelen en pleit voor een publieke reflectie door professionals op hun handelen.