2014
Inleiding
In 2014 bestaat de humanistisch geestelijke begeleiding bij de krijgsmacht 50 jaar. Vanaf de oprichting in 1946 streed het Humanistisch Verbond om erkenning van humanistisch geestelijke verzorging. Het Verbond wilde haar geestelijke verzorging vestigen op alle terreinen waar ook de confessionelen opereerden; zorginstellingen, justitie en de krijgsmacht. Dit leidde ertoe dat, na veel strijd, de humanistisch geestelijke verzorging voor militairen in 1964 officieel werd toegelaten binnen de kazernemuren, zij het op proef voor een periode van drie jaar. In 1967 werd de proefperiode succesvol afgerond en de humanistische geestelijke verzorging kreeg een vaste plaats binnen de krijgsmacht.
Deze bijdrage onderzoekt wat vrijwilligers tegenkomen in de afstemming op cliënten in de palliatieve zorg. Ik verken eerst hoe existentiële eenzaamheid ervaren kan worden. Dan ga ik via een kort theorieblok naar ervaringen van vrijwilligers. Expliciet beschrijf ik hoe zij existentiële eenzaamheid signaleren en hoe ze daarop reageren. Vervolgens verken ik hoe een relationeel perspectief kan bijdragen aan het denken over kwaliteit van vrijwilligerswerk.
Ons leven is gebouwd op drijfzand. De fundering waar we ons dagelijkse gevoel van rust, geluk of vrede op baseren, kan elk moment weggeslagen worden. Daarna zijn we overgeleverd aan het besef van de eindigheid waarmee we als mens in de wereld staan, inclusief de bijbehorende ervaring van eenzaamheid, angst of woede. Status, macht, geld, belezenheid, mooie relaties of kinderen: niets neemt die existentiële kwetsbaarheid uit ons leven weg. Wij dienen ons daartoe te verhouden en het er mee uit te houden. Geen enkele identificatie biedt voldoende garantie om te ontkomen aan de menselijke kwetsbaarheid van het moeten sterven (Calsius, 2013, 87). Tegelijkertijd bestaat het denken erover uit de voorbereiding op iets wat zich nooit echt voor laat stellen.
In dit artikel staat de vraag centraal naar de (geleefde) ervaring van mensen die zich bewust zijn van het naderende levenseinde. Na de inleiding en een korte bespreking van literatuur rondom dit thema, komen in de resultaten, de bevindingen van het onderzoek naar voren. In de conclusie worden deze bevindingen tegen het licht gehouden van de bestudeerde literatuur. De vraag welke praktische implicaties dit heeft op de zorg is hieruit herleidbaar en komt hier eveneens aan de orde.
Inleiding
De aandacht voor met name de medische verbeteringen is in de (palliatieve) zorgverlening groot. Tegelijk zien we - mogelijk mede als gevolg van de effecten van doorbehandelen-dat het oog hebben voor 'heel de mens' aandacht behoeft. Het gaat dan aandacht voor de morele vraag 'wat is goed sterven' binnen de (zorgethische) literatuur, binnen palliatieve netwerken èn binnen politiek en samenleving. Kennis over de laatste levensfase is aanwezig, maar meer vanuit het perspectief van zorgverlening, van 'omstanders' dan vanuit het perspectief van degene die het leven gaat verlaten. Reden om juist hiernaar onderzoek te doen. Goede zorg van zorgverleners, maar ook van naasten, ontstaat of kan ontstaan als er inzicht is in de beleving van degene die het leven gaat verlaten.
Ik ging als een vrij man naar huis
Het is juli 1995. Gewondenverzorger Johan is 21 jaar als hij door de Serviërs gevangen wordt genomen tijdens de val van de enclave Srebrenica. ‘Ik dacht toen dat het einde verhaal zou zijn. Ik heb een afscheidsbrief geschreven aan mijn ouders. Ik heb hem nog steeds, hier, ongeopend. Ik heb geen idee meer wat er in staat. Laat maar lekker dicht zitten denk ik. Ik ben er nog.'
Dutchbat III
Het Nederlands bataljon de VN-vredesmacht in voormalig Joegoslavië, verdedigt de door moslims bewoonde enclave Srebrenica in Bosnië. Als hospik is het Johans taak om gewonden te verzorgen, te assisteren bij operaties of medicatie uit te delen. Met regelmaat zetten ze ook zelfstandig een post op in een dorpje, zodat de inwoners langs kunnen komen met hun problemen. Johan brengt drie maanden door in de enclave. ‘Srebrenica was een openluchtgevangenis. We konden en mochten niets. De Serven bepaalden wat er de enclave binnenkwam. Er was te weinig te eten, te weinig spullen voor uiterlijke verzorging. Te weinig pleisters en verbandjes en medicatie kwamen niet binnen. Ik was gefrustreerd dat ik zo weinig mensen kon helpen. Maar niemand kon er wat aan doen, en niemand deed er wat aan.'
Inleiding op het thema
Met de introductie van humanistische geestelijke verzorging (HGV) bij de krijgsmacht liep Nederland voorop. In 1964 kwam er voor het eerst geestelijke verzorging bij Defensie die uitgaat van de mens zelf. Wij waren daarmee het eerste land dat niet-godsdienstige geestelijke zorg in de Krijgsmacht ontwikkelde. De humanistisch raadsman of -vrouw biedt ondersteuning en begeleiding bij levensvragen en zingeving, vanuit het vertrouwen in de kracht van mensen, om samen aan een goed, mooi en zinvol leven te bouwen. En dat doen we dus al 50 jaar!
Your Song powered by humanism
Een dergelijke mijlpaal moet natuurlijk worden gevierd. Dat hebben we onder andere gedaan met het project 'Your Song powered by humanism’.
Inleiding
In Nederland zijn meer dan driehonderd organisaties actief op het gebied van palliatieve terminale zorg. Binnen deze organisaties wordt zorg geboden door vrijwilligers aan mensen en hun naasten die terminaal ziek zijn. Deze hulp wordt thuis geboden of in hospices.
In onze huidige gezondheidszorg, waarin zorg steeds vaker wordt uitgevoerd via protocollen, richtlijnen en planmatig handelen, bestaat het gevaar dat het vrijwilligerswerk ook zo wordt georganiseerd. Het werk van de vrijwilligers krijgt dan niet de aandacht die het verdient. Er is minder tijd voor ruimte en reflectie waardoor het doen van het goede en vooral de reflectie op het doen van het goede naar de achtergrond verdwijnt.
Als beleidsmedewerker1 werkzaam voor de koepelorganisatie van Vrijwilligers Palliatieve Terminale Zorg (VPTZ) vroeg ik mij af hoe een non-profit organisatie ervoor zorgt dat haar kerntaak, namelijk het bieden van zorg door vrijwilligers aan mensen die terminaal ziek zijn, niet wordt overschaduwd door alledaagse organisatie zaken.
Ik vond het gepast om bij mijn afscheid terug te grijpen op Nietzsche, de filosoof die alles onderuit haalde waar ik als theologiestudent ooit zo in geloofde: godsdienst, moraal en wetenschap. Nietzsche's vrolijke wetenschap ziet geloof en wetenschap als pogingen om zekerheid te bieden waar geen zekerheid is. Zijn vrolijke wetenschap staat kritisch tegenover de drang om alles te ordenen, alles te verklaren, alles te bewijzen. De vrolijke wetenschap erkent het lijden, de kwetsbaarheid, het chaotische en onvoorspelbare. Een beetje Nietzsche kan geen kwaad.
Mijn vrolijke wetenschap is er niet op uit om onzekerheid te reduceren maar om deze te erkennen. De wetenschappelijk neiging om complexiteit te bedwingen door eenduidige analyses, modellen en bewijzen is in het sociale domein een droevige wetenschap. In sociale complexiteit ontbreken eenduidigheden en simpele keuzes en kapt de mens zijn eigen pad. We moeten afscheid nemen van het denken in scherpe tegenstellingen, in hel of hemel, goed of kwaad, leefwereld of systeemwereld. We zijn bezig de stap te maken van dualistisch en dialectisch denken naar denken in termen van complexiteit en permanente onzekerheid.
Inleiding
Volgens prognoses van het Centraal Bureau voor de Statistiek zal het aantal Nederlanders jonger dan 20 jaar in 2020 zijn afgenomen met 5% ten opzichte van 2005; het aantal mensen van 65 jaar en ouder daarentegen zal zijn toegenomen met 39%.1
Een andere belangrijke ontwikkeling in combinatie met de vergrijzing, is het opschuiven van de leeftijd waarop het arbeidsproces wordt verlaten. In de afgelopen jaren bleven steeds meer zestig plussers aan het werk, onder andere doordat uittrederoutes minder aantrekkelijk zijn gemaakt. Al een aantal jaren geleden voorspelde het Sociaal en Cultureel Planbureau dat deze ontwikkeling onder andere zou leiden tot een daling van de inzet van vrijwilligers van ongeveer 3 naar 2 uur per week (Dekker & Hart, 2007, p. 48). En dat terwijl de noodzaak van de vrijwillige inzet als gevolg van de hiervoor geschetste demografische ontwikkeling toeneemt.2 In diverse onderzoeken naar de inzet van vrijwilligers wordt de daling van het vrijwilligerspotentieel in een situatie waarin de vraag naar hun inzet groter wordt, als zorgelijk gezien (Dekker & Hart, 2007, 15).
De redactie van Waardenwerk vroeg mij om een artikel te schrijven over de manier waarop ik als docent in het basisonderwijs een bijdrage probeer te leveren aan de ontwikkeling van kritisch burgerschap van mijn leerlingen. In dit stuk beschrijf ik hoe wij binnen het Jenaplanonderwijs de kinderen niet alleen cognitieve vaardigheden proberen bij te brengen, maar ze ook trachten op te voeden tot kritische burgers. In het bijzonder zal ik in dit kader ingaan op het projectonderwijs, het werken en leren in de stamgroep en het durven loslaten van de methode.
Abstract
Naar aanleiding van het afscheidssymposium 'In wetenschap van de ziel' voor Ton Jorna, universitair hoofddocent geestelijke begeleiding aan de Universiteit voor Humanistiek, wordt in dit artikel de vraag gesteld of de ziel een plaats kan hebben in de wetenschap. Het zielsbegrip voelt ongemakkelijk, omdat het ongrijpbaar is en verwijst naar het allerintiemste in de mens. De ziel biedt echter ook de mogelijkheid om de mens juist terug te brengen bij het wezenlijke in hemzelf. Werken met het zielsbegrip zou binnen de wetenschappelijke beroepspraktijk van de geestelijk verzorger op zijn plaats zijn, omdat het laat zien wie de cliënt als deze persoon is. Binnen andere wetenschaps-domeinen zou een herbezinning op de ziel eveneens waardevol zijn, waar het gaat om uitingen van of werken met mensen.
Inleiding
Al meer dan tweehonderd jaar hebben politici en burgers zich bezig gehouden met de ontwikkeling van de Nederlandse democratie. Wat betekent het leven in deze democratische samenleving, mogelijkerwijs, voor ons eigen leven? En omgedraaid: Hoe dragen wij zelf, al dan niet bewust, bij aan de consolidering en vitalisering van democratische instituties, procedures, praktijken en narratieven? Dit zijn vragen waar we in ons dagelijks leven gewoonlijk weinig bij stil staan. In mijn proefschrift betoog ik dat het voor het voortbestaan en voor de vitalisering van een democratische samenleving wel belangrijk DAT haar burgers zichzelf en elkaar af en toe dergelijke vragen stellen. Een vraag die hierop volgt, luidt dan: Waar leren wij dergelijke vragen te stellen? En welke rol kan het formele onderwijs in dit opzicht vervullen?
Inleiding
Het is een eer om te mogen spreken bij deze 25ste opening van het academisch jaar van de Universiteit voor Humanistiek. In tijden van 'wetenschap in beweging' kan deze universiteit een bijzondere rol vervullen. Haar medewerkers zetten immers al jaren de thema's van 'Science in Transition' op de agenda. Ik denk aan onder andere Harry Kunneman, Joep Dohmen en de rector Gerty Lensvelt-Mulders.
Deze universiteit wordt bovendien sinds kort gesteund door Evelien Tonkens. We lijken heel verschillende vakgebieden te hebben. Ik werk aan de Universiteit Groningen en onderzoek het verschijnsel wetenschap - met nadruk op hoe de wetenschappen mensen bestuderen. Tonkens, tot voor kort werkzaam aan de Universiteit van Amsterdam, stelt vragen over de inrichting van de samenleving en kaart aan dat instituties en organisaties de inzet van individuele talenten kunnen belemmeren.
Inleiding1
Mijn werkzame leven lang, 38 jaar, heeft in dienst van de geestelijke begeleiding gestaan, eerst aan het Humanistische Opleidings Instituut (HOI), van 1977 tot 1993 als directeur en docent, en vervolgens bij zijn opvolger, de Universiteit voor Humanistiek, als universitair hoofddocent Praktische Humanistiek, met als bijzonder aandachtsgebied Geestelijke of existentiële begeleiding, van 1989 tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd per 1 juli 2014. Al die jaren hebben voor mij in het teken gestaan van opbouw en ontwikkeling, eerst van de Hogere BeroepsOpleiding voor geestelijk werkende (van de cursus vanwege het Humanistisch Verbond tot een vierjarige hbo-opleiding), toen van de hogere beroepsopleiding naar de wetenschappelijke ambtsopleiding als projectleider van de UvH i.o. van 1986 tot de totstandkoming en de start ervan in 1989, en vervolgens als docent van de UvH met name voor de bijdragen aan het curriculum voor wat betreft geestelijke begeleiding en in publicaties aan de ontwikkeling van het vak. In deze bijdrage kijk ik terug op mijn directe inhoudelijke betrokkenheid bij het bijzondere vak van geestelijk begeleider en zet ik mijn visie uiteen.
Leven is weerbarstig. Ieder mens krijgt in zijn leven te maken met periodes van voorspoed en vreugde, maar ook met tegenslag, verdriet of noodlot. We ondergaan kwetsuren en verliezen, we lopen soms vast in onszelf. Problemen van allerlei aard overvallen ons en stellen ons voor opgaves en levensvragen. In het onderwijs en in de teksten van Ton Jorna heeft mij altijd geïntrigeerd en intuïtief aangesproken dat er een weg door het leven te gaan is: '(•••) problemen zijn er niet om te worden opgelost, maar om het leven zelf dat in het geding is aan te gaan. Daar moet tijd en ruimte voor worden genomen, zodat de dingen die spelen kunnen worden doorgemaakt en doorgenomen' (Jorna 2008, 53). Juist wat pijnlijk, verwarrend of lastig is, is hetgeen dat onder ogen gezien moet worden.
In de boekhandel liggen momenteel twee nieuwe boeken over het verbeteren van mensen. Het ene boek is Betere mensen. Over gezondheid als keuze en koopwaar (2014), van Trudy Dehue. Daarnaast ligt het boek Verbeter jezelf. Bouwstenen voor levenskunst en ethiek (2014), van de Leidse filosoof Rob Wiche. Een vluchtige blik zou allicht de indruk kunnen wekken dat het om hetzelfde soort boeken gaat, maar ze zijn radicaal verschillend. Het gaat om twee benaderingen van moderne levensstijlen.
Het boek van Dehue is, zoveel is intussen wel duidelijk, een kritisch betoog over de huidige gezondheids- en leefstijl-politiek, met name over de vele dubieuze manieren waarop vanwege overheid en wetenschap, gesteund door het bedrijfsleven, moderne individuen vandaag voor de kwaliteit van hun leven zelf verantwoordelijk worden gesteld.
Toen ik voor het eerst van dichtbij met de dood van een familielid te maken kreeg, was ik al ver in de dertig en dat is geloof ik relatief laat.
De dood zelf was niet nieuw voor mij want ooit had mijn vader onze pasgeboren muizen afgemaakt terwijl mijn zus en ik even niet thuis waren. Bij terugkomst vonden we het ouderpaar terug in een leeg nest. Hij vertelde ons dat hij ze met ether had bedwelmd waardoor ze waren ingeslapen, waarna hij ze in de tuin had begraven. Wij waren woedend en noemden hem een moordenaar. We begonnen met twee muizen, maar binnen een maand krioelden er ongeveer twaalf in dat hok. Ik was toen een jaar of zeven.
In de tijd van de muizenmoord begroeven we na korte, zelfbedachte plechtigheden ook één voor één onze guppy's en black mollies in luciferdoosjes in dezelfde tuin. We waren diep geschokt toen we ontdekten dat vriendin M. die onze plechtigheid nog vroom had bijgewoond, ze had opgegraven. Ze gaf toe, gedreven door nieuwsgierigheid, wel eens te willen weten hoe die guppen eruit zagen na een paar weken onder de grond gelegen te hebben.
Na muizen en vissen volgde nog het afscheid voor eeuwig van Mira de hamster, Joepie de cavia en Foekie, onze rode kater. Hun begrafenissen waren kort maar hevig, en kun je beschouwen als rudimentaire oefeningen voor later. Dood en teraardebestelling konden voor mij lang kinderspel blijven.
Als geestelijk begeleider ben je je er soms sterk van bewust dat het op jou aankomt in het contact met de cliënt. Tegelijkertijd is er voor het laten ‘slagen' van het contact overgave nodig aan de werkelijkheid zoals die zich op dat moment aandient. Dit artikel vertelt wat het voor de professional inhoudt om deze momenten aan te gaan. Het schetst de belemmeringen die er toe kunnen leiden dat er geen echte relatie tot stand komt en de cliënt in feite in de kou blijft staan. ‘Er zijn voor de ander' vraagt om professionele moed die als kwaliteit verworven kan worden door je steeds opnieuw vanuit de relatie aan het leven te wagen.
Boekbespreking van Altijd Etty. Etty Hillesum inspiratiebron voor een rijk innerlijk leven door Ton Jorna en Julika Marijn.
Al jaren zeg ik tegen mijzelf: 'De dagboeken van Etty Hillesum, die zou ik eens willen lezen'. Maar zoals dat vaker gaat; het kwam er nooit van. Totdat op een dag het boek Altijd Etty op onze studeerkamer lag. Mijn man had het gekregen en wilde het gaan lezen. Ik was hem voor. Ik pakte het op en het liet mij niet meer los. Ik was direct gegrepen door deze diepgaande bespreking van de dagboeken van deze eigenwijze jonge vrouw die zich in oorlogstijd ontwikkelt van bakvis tot mystica. Nadat ik het had gelezen ben ik vrij -wel direct Het werk van Etty Hillesum gaan halen. En in de auto onderweg naar onze vakantiebestemming luisterden wij naar de dagboekfragmenten uit Het verstoorde leven, zo prachtig ingesproken door Julika Marijn. Altijd Etty. Het boek maakt zijn titel waar. Het geeft een nieuwe impuls aan de inspirerende kracht van Etty Hillesum.
In de Nederlandse grondwet staat geschreven dat er een krijgsmacht zal zijn die mede als doel heeft het bevorderen van de internationale rechtsorde. Deze unieke, enigszins eufemistische formulering heeft tot gevolg dat Nederlandse militairen met grote regelmaat naar allerlei brandhaarden in de wereld worden gestuurd. Momenteel geniet de missie in Mali, maar vooral die tegen IS in Irak en Syrië de belangstelling, terwijl de vele wonden opgelopen in Afghanistan nog worden gelikt. In dat getroebleerde land zijn maar liefst 150 mannen en vrouwen ernstig gewond geraakt en hebben 25 Nederlandse militairen de dood gevonden. De geestelijke verwondingen zijn ontelbaar.
Joan C. Tronto, University of Minnesota
Lezing op 30 januari 2014 gehouden ter gelegenheid van de conferentie ‘A Meaningful Life in a Just Society: Investigating Well-being and Democratic Caring'
Vertaling Walter van der Star
Is ‘een goede buur’ een utopische wensgedachte?
Toen Doris Lessing besloot om een roman onder het pseudoniem Jane Somers te schrijven, wilde zij ervoor zorgen dat hij goed genoeg was om te worden gepubliceerd. Diary of a Good Neighbor was haar eerste boek over oudere vrouwen. (Somers 1983) Een relatief welgestelde vrouw ziet een onverzorgde, nurkse bejaarde vrouw, Maudie Foster, bij de apotheek en raakt toevallig betrokken bij haar leven en haar verzorging. Wanneer Maudie Foster uiteindelijk overlijdt beseft Janna hoeveel deze zorgrelatie voor haar is gaan betekenen. Als zij Maudie de laatste eer komt bewijzen, krijgt ze van Maudie's bezorgde volwassen kinderen te horen dat zij, ondanks alles wat zij voor haar buurvrouw heeft gedaan, geen van Maudie's schamele bezittingen zal krijgen.
The past 25 years have seen leaps forward for diversity in the American military chaplaincy that it had not seen in the previous 250 years. Muslims, Buddhists, and Hindus were accepted for the first time as chaplains. Chaplains supported the construction of a chapel facility in the form of a Wiccan circle. But these few steps forward lag far behind the progress of the United States and the members of its military. An important constituency left out is Humanism.1
This article is prepared by Jason Torpy, a prior Army Captain, West Point graduate, and Iraq war veteran. I experienced frequent proselytism by commanders and chaplains alike and a total lack of consideration for the nontheist or humanist perspective. I find this common among members of the Military Association of Atheists & Freethinkers, an organization by and for humanists and other nontheists serving in the military.
De laatste jaren staan de kwaliteit en de maatschappelijke waarde van de huidige wetenschappen regelmatig ter discussie. Gevallen van fraude en slodderwetenschap, belangenverstrengeling met het bedrijfsleven, en meer in het algemeen de invloed van perverse prikkels brachten de wetenschappelijke wereld negatief in het nieuws. Op grond daarvan heeft de oude vraag naar het waartoe van de wetenschap een nieuwe actualiteit verkregen. In dit artikel bespreek ik een aantal aspecten van deze vraag vanuit een filosofisch perspectief.
Ik begin met een korte uiteenzetting van de in de titel gebruikte termen en van de gangbare wetenschapsfilosofische benadering van het waartoe van wetenschap. Dan volgen een kritische en een constructieve beschouwing over de universitaire wetenschap. De eerste biedt een analyse en evaluatie van drie centrale kenmerken daarvan. Ik schets kort de visie op de waarde van de wetenschap die geïmpliceerd is door de economisering, hiërarchisering en bureaucratisering van de huidige universiteiten. Op één aspect van het laatste kenmerk ga ik nader in, namelijk de grote waarde die toegekend wordt aan het publiceren van wetenschappelijke artikelen in 'toptijdschriften'. Ik spits de bespreking toe op het gebruik van de journal impact factor als criterium voor toponderzoek in de geesteswetenschappen en een deel van de sociale wetenschappen. Mijn conclusie is dat, in deze disciplines, het meten van de waarde van onderzoek via dit criterium inhoudsloos en pseudowetenschappelijk is.
Introductie
‘A GOOD CITIZEN is well-groomed and fun to be around. She’s trustworthy, helpful, courteous, and kind. He’s loyal, thrify, clean and brave. Good Citizens beware delinquency and obey even minor laws. They tend their yards, brush their teeth in a circular motion, vote in every election, and always try their best.’
Met deze woorden introduceert Jennifer McKnight-Trontz haar Good Citizen’s Hand-book, a Guide to proper Behavior (2001, p. 6), dat bestaat uit een rijk geïllustreerde verzameling regels, aansporingen en tips afkomstig van onder meer scouting handboeken uit de jaren 1920-1960.1 De hier getypeerde goede burger heeft veel weg van Annie M.G. Schmidts Zoetste Kind:
Is het mogelijke de bedrading in het denken over zorg te vernieuwen? Als ik mij beperk tot die politieke ethiek dan zie ik voor het aanleggen van nieuwe denklijnen een belangrijke reden. In de laatmoderniteit zijn we, in het alledaagse, in hele scherpe vormen van moderniteit terecht gekomen. Giddens spreekt in het boek waarin hij de these over laatmoderniteit verwoordt, The consequences of Modernity (1991), van modernity over the top. Moderniteit is niet voorbij, zij is geradicaliseerd en met zichzelf veelvuldig in tegenspraak gekomen. Wat in de moderniteit wordt nagestreefd bijt zichzelf in de staart. Ik noem twee voorbeelden. Als snelheid voor moderniteit kenmerkend is dan is in de laatmoderniteit hypersnelheid kenmerk van alledaags werk, inclusief de maatschappelijke onmogelijkheid om te vertragen. Er is wel verlangen naar rust en vertraging en is er veel retoriek voor de noodzaak tot vertragen. Maar het tempo wordt per saldo enkel verder opgevoerd.