Iemand kwam naast me zitten. Voor en achter me waren rijen lege rode stoelen met hier en daar een enkeling die, net als ik, ook keek naar een documentaire over de Italiaanse kunstenaar Giuseppe Penone. Het was op de laatste dag van de tentoonstelling van diens werk in Museum Voorlinden in Wassenaar, en ik was er samen met W., in het stilte-uur voorafgaand aan de normale openingstijden. Op kousenvoeten hadden we door de zalen gedwaald, we hadden zijn werk kunnen voelen en ruiken – helaas mochten we het niet aanraken – en daarna streken we dus neer in de rode stoelen van het auditorium. Op een groot scherm zagen we Penone aan het werk. In zijn atelier binnen, in het bos buiten. Het waren verstilde beelden waarin langzaam zichtbaar werd waar het in zijn werk om lijkt te gaan: wat de betekenis is van aanraking, hoe het een het ander vormt en andersom, de noodzaak van relatie, de bruutheid en de schoonheid ervan.
Sinds de geboorte van het concept in de jaren 80, wordt ‘rewilding’ of ‘herwildering’ vooral uitgelegd als een ecologische bezigheid. Specifieke invullingen verschillen, maar grosso modo komt het neer op de restauratie van zelfregulerende ecosystemen waarbij speciale aandacht gaat naar robuuste kerngebieden, ecologische verbindingszones tussen die gebieden, en sleutelsoorten die een disproportioneel grote invloed hebben op het ecosysteem (Soulé en Noss 1998). Dat de mens in dit soort ecologische rewilding een rol heeft te spelen is al direct en doorlopend erkend (Foreman 2018, Kopnina et al. 2019), maar die rol blijft vaak beperkt tot die van toeschouwer.
In deze tekst bepleit ik dat rewilding meer kan en moet zijn dan een ecologische bezigheid, en bovendien dat er een noodzaak bestaat van menselijke rewilding. Ik definieer menselijke rewilding als het meer ruimte geven aan natuurlijke processen in het menselijke leven. Het gaat veel verder dan de erkenning van een menselijke rol in succesvolle ecologische rewilding; het heeft niets minder dan een transformatief potentieel. Op die manier gaat rewilding over de restoratie van natuur, alsook over de restoratie van de relatie tussen mens en natuur.
Als we aan de Verlichting denken, dan is dat meestal aan Franse denkers – met als elkaars tegenvoeters Voltaire en Rousseau – of aan Duitse dichters en filosofen als Lessing en Kant. Maar ook Schotland was een brandpunt van de Enlightenment en uit die tijd stamt de aanduiding van Edinburgh als het ‘Athene van het Noorden’. Schotland maakte in de tweede helft van de achttiende eeuw een bloeiperiode door, een eigen gouden eeuw, met een verrassende ontwikkeling op een breed intellectueel en sociaal-cultureel terrein. Dit vormde een belangrijke springplank voor de iets later ontbrandende Industriële Revolutie, in Schotland en Noord- Engeland. Dit was opmerkelijk omdat kort daarvoor de strikte, calvinistisch georiënteerde (presbyteriaanse) kerk een in onze ogen benauwend regime uitoefende. In veel studies over deze ‘transformatie’ wordt melding gemaakt van de executie van de ongelukkige 20-jarige student Thomas Aikenhead, die nog in 1697 wegens godslastering werd opgehangen.1 In de loop van de 18e eeuw werd de greep van de kerkelijke autoriteiten losser en kregen de gematigde krachten de wind in de zeilen, al ging dat helemaal niet zonder slag of stoot.
Doet de geschiedenis van de filosofie – of de historische context van het humanisme – er eigenlijk toe? Het lijkt maar al te begrijpelijk om ingewikkelde en ook nog eens mondiale bedreigingen – zoals het klimaatprobleem, de aantasting van biodiversiteit, de confrontatie met massale nieuwe migratiestromen, het recente oplaaien van oorlog in Europa – voorrang te geven. Historische excursies lijken zo op schoolreisjes naar een ver en niet zo relevant pretpark. Iets voor uithoeken van het academische veld, waar zeer geleerde en internationaal bereisde wetenschappers elkaar bezighouden, op kosten van de belastingbetaler. Wij kunnen de geschiedenis vergeten, maar kennelijk vergeet de geschiedenis ons niet. Het is op zijn minst opvallend hoe de geschiedenis ook in recente en actuele politieke debatten doordringt en ze op scherp zet. Hoewel de slavernij officieel al 150 jaar tot het verleden behoort, lijkt pas nu het immense lijden en de systematische vernedering beseft te worden. Er worden nu nog rechtszaken aanhangig gemaakt over wandaden in een koloniale oorlog van driekwart eeuw geleden (de ‘politionele acties’ in Indonesië) of over volledig mislukt humanitair ingrijpen van dertig jaar terug (Srebrenica). In de intellectuele gedachtewisseling over de achtergrond van onze ecologische crisis wordt vaak verwezen naar een ‘ontbrandingspunt’ zo’n tweehonderd jaar geleden. Een breuk die uiteindelijk tot een tomeloze uitbuiting van de natuur leidde. En er wordt (terecht) aan toegevoegd: de wegbereiders van deze omslag zijn (soms goedbedoelende, humanistische) denkers en zelfs: dichters.
In dit artikel vraag ik aandacht voor een aantal denkbeelden van een vrijwel vergeten filosoof, historicus, theoloog en verzamelaar van volkspoëzie Johann Gottfried Herder (1744-1803). Bij een enkeling, die ik de laatste jaren sprak, ging heel in de verte een klok luiden, maar niemand wist te vertellen waar de klepel hing. Dat is wel te begrijpen, want van zijn volumineuze oeuvre (13 delen verzameld werk, 7 delen brieven) is haast niks in het Nederlands vertaald. In zijn eigen tijd (tweede helft van de 18e eeuw) was Herder wel degelijk een beroemdheid, ook internationaal, en in de 19e eeuw ging dat nog lang door. Er wordt wel beweerd dat Hegel ongeveer al zijn fundamentele gedachten aan Herder heeft ontleend, maar dat in te ingewikkeld en onnodig duister Duits heeft neergepend1.
Als je de moeite neemt om Dohmens lijvige magnum opus Iemand zijn (813 pagina’s!) van a tot z te lezen en te herlezen, dan zullen er momenten komen waarin je het gevoel krijgt dat Joep Dohmen jou de maat zit te nemen en als ik hier voor mijzelf mag spreken, dan moet ik zeggen dat dit in zekere zin terecht is. Altijd heb ik verkondigd dat autonomie een centrale humanistische waarde is en nu dwingt Dohmen mij om dieper over deze waarde na te denken. Maar los van de bewondering die ik voor zijn heldere, goed geschreven en erudiete overzichtswerk over opvoeding en persoonlijke vorming heb, zijn er elementen in de oproep van Dohmen die het verdienen om kritisch tegen het licht gehouden te worden. Mijn bezwaar tegen zijn oproep om iemand te zijn is dat hij ons hiermee zo weinig keuzevrijheid geeft. Je wordt iemand of je blijft niemand. Alles wat hier tussen in ligt, lijkt geen bestaansrecht te hebben. Voor Dohmen is het van levensbelang dat je je kritisch bezint op je actorschap –’het regisseren van je wensen en het bepalen van je wil’ (p. 466)-. Dit klinkt echter zeer individualistisch. Ik maak mij meer zorgen over de almaar toenemende sociaal-economische ongelijkheid die ertoe leidt dat de cohesie in de samenleving steeds verder onder druk komt te staan. Ook Dohmen maakt zich zorgen over de grote maatschappelijke en ecologische
problemen van onze tijd, maar hij legt de verantwoordelijkheid uiteindelijk toch bij individuen. Voor mij speelt eerder het verlangen om te begrijpen hoe het individu deel uitmaakt van en verbonden is met maatschappelijke netwerken en ecosystemen. Ook voor mij is autonomie een belangrijke humanistische waarde, maar ik heb juist van oorspronkelijke Bildungshumanisten als Goethe, Herder, Von Humboldt en Hegel geleerd dat onze verbondenheid met de natuur en onze verwikkeling in de wereld vooraf gaan aan de ontwikkeling van onze autonomie. Hoewel ik net als Dohmen van mening ben dat wij autonomie in relationele zin moeten begrijpen, geloof ik niet dat zelf kennis en zelf bepaling vooraf moeten gaan aan de verbindingen die wij met anderen en de wereld aangaan. Onze autonomie ontdekken en ontwikkelen wij achteraf. Ik geloof dat wij veel hechter met elkaar en met de wereld zijn verbonden dan Dohmen suggereert.
Overstromingen in het Europese middelgebergte: eerder regel dan uitzondering. Op 14 en 15 juli 2011 richtten overstromingen op tientallen plaatsen in de Eifel, de Ardennen en de uitlopers daarvan in het Limburgse heuvelland enorme schade aan. Er vielen meer dan 200 doden te betreuren en op het materiële vlak wordt gesproken over een bedrag van rond 40 miljard euro. Opvallend is dat de makers van dit soort lijstjes het nooit over dode dieren hebben. Overstromingen dat jaar elders ter wereld kenden eveneens veel slachtoffers en een schade die wordt geraamd op 200 miljard.
Het is zeker niet de eerste keer dat hoge regenval verwoestingen aanrichtte. In het Geuldal ging het 10 jaar geleden nog mis. In de 20ste eeuw traden rivieren in de Ardennen minstens tienmaal buiten de oevers. In Duitsland richtten overstromingen in 2002 en in 2013 grote schade aan. Over lange tijd gemeten trad de Ahr gemiddeld elke 10 jaar buiten haar oevers, waarvan enkele malen – voor het laatst die in 1910 – met even verwoestende gevolgen als die van de recente datum1. Er ligt inmiddels een aanzienlijke stapel rapporten over het voorkomen van dit soort rampen. Daarbij gaan steeds meer stemmen op voor rewilding: laat de natuur zelf een rol spelen bij de beperking van de gevolgen van overstromingen. Maar dat is niet nieuws: de 68-jarige Albrecht Broemme, decennialang werkzaam als crisismanager, citeert uit een rapport naar aanleiding van overstromingen in 1910 in het Ahr-gebied: ‘Wir müssen Überflutungsgebiete machen, dass das Hochwasser nicht in einem Schwung durchs Ahrtal saust.’ Plannen werden inderdaad gemaakt, maar nooit uitgevoerd. Navrant is dat met de voor dit doel gereserveerde middelen later de Nürburgring werd gebouwd. Hij vervolgt: ‘Es ist in Deutschland extrem unbeliebt, aus Erfahrungen Konsequenzen zu ziehen, extrem’2. Of dit alleen voor Duitsland geldt is maar de vraag.
Laat ik beginnen met woorden die ik onlangs las in een artikel van Peter Senge: ‘To be a great teacher is to be a prophet—for you need to prepare young people not for today, but for 30 years into the future.’ (Senge 1997) Probeer dat eens concreet te maken. 2053. Wacht even, niet verder lezen! 2053. Hoe ziet de wereld van onze kinderen, onze leerlingen en studenten er dan uit? Voor welke uitdagingen zullen ze staan? Onder welke omstandigheden zullen zij hun leven vormgeven? Welke wensen en verwachtingen ten aanzien van het leven zullen zij moeten aanpassen, omdat ze te onzeker of zelfs onmogelijk blijken? De ongemakkelijke waarheid is dat we niet precies kunnen voorspellen wat ons in de komende 30 jaar te wachten staat. We leven in wat in het boeddhisme wel een bardo wordt genoemd, letterlijk ‘tussen twee’: een gat in de tijd. Het is een tijdperk dat niet meer is wat het was en nog niet is wat het zal zijn (Macy 2020).
Wat we wel weten, is dat we niet vaker in de geschiedenis van de mens voor grotere uitdagingen hebben gestaan. Klimaatverandering, verlies van biodiversiteit, pandemieën, groeiende economische ongelijkheid, polarisatie en migratie zorgen met allerlei andere factoren tot een polycrisis van ongekende omvang (Homer-Dixon 2022). De veranderingen waarmee we in de komende decennia te maken krijgen zijn zó groot en zullen ons leven zó ingrijpend veranderen, dat het vrijwel letterlijk onvoorstelbaar is.
How then shall we live? Wat betekent het om te leven in deze raadselachtige tijd? Wat hebben we onze kinderen mee te geven? En wat betekent dit alles voor leraren, schoolleiders, voor het onderwijs aan een nieuwe generatie?
Dit artikel is het eerste deel van een drieluik. De centrale vraag hierin zal steeds zijn wat ons in het onderwijs te doen staat, gegeven de onzekere en overweldigende toekomst die ons wacht op deze prachtige blauwe planeet. In dit eerste artikel probeer ik allereerst beknopt te beschrijven waarom we met een ongekende toekomst te maken hebben. Hierna onderzoek ik op welke manier we die complexe en onzekere toekomst meestal tegemoet treden. Dan schets ik de contouren van een radicaal ander perspectief, met wortels in oude spirituele en culturele tradities.
We bevinden ons als mensheid in een planetaire crisis. Sommigen noemen het een klimaatcrisis, anderen een natuurcrisis, economische crisis, of energiecrisis. Hoe dan ook, we mogen hier – als lezers en schrijvers van het Tijdschrift Waardenwerk onder elkaar – veronderstellen dat de crisis allereerst ons duidelijk maakt dat het zo niet langer door kan gaan. Er moeten zaken en verhoudingen radicaal veranderen, anders stevenen we af op verdere, omvangrijke catastrofes.
In mijn boek Schokeffecten, waar ik dit artikel aan heb onttrokken, beschrijf ik in het eerste deel wat de schok van de realisering van de crisis inhoudt; om wat voor soort gebeurtenis, waarheid, paradigmaverandering of spirituele crisis gaat het? In het tweede deel beschrijf ik de dynamiek, en analyseer ik de effecten van de schok: trauma, morele verwonding, angst en klimaatdepressie. In het derde – en meest uitgebreide – deel onderzoek ik de historische aangrijpingspunten waar het mogelijk fout ging en waar we op zouden kunnen focussen bij veranderplannen. Waren het de laatste decennia vanaf de door Reagan en Thatcher ingezette neoliberalisering? Of was het de welvaartsexplosie vanaf de jaren zestig? Of was het de industriële revolutie en de ongeremde exploitatie van fossiele brandstoffen van de laatste 200 jaar? Of zit het probleem dieper, structureler, bij de opkomst van het kapitalisme, het kolonialisme, of misschien zelfs het ontstaan van stedelijke samenlevingen en de grotere wereldrijken? Of mogelijk nog eerder, bij de agrarische revolutie en de axiale periode? In dit artikel onderzoek ik een historisch nog diepere verklaring, en vraag ik me af of het niet de menselijke soort zelf is die het probleem is. Ik zal deze vraag onderzoeken en bekijken wat deze betekent voor Aardewerk als een dynamisch geheel van kennis- en handelingsvaardigheden.
De bestuurder & de filosoof is een essay van organisatiefilosoof Mieke Moor (2021) waarin de praktijken van bestuurders worden verbonden met de binnenkant, met het denken van diezelfde bestuurders. In de titel van het boek wordt bewust het en-teken gebruikt. Dat teken posteert zich in het gebied tussen de bestuurder en de filosoof. Moor ziet het teken als een drager van de spanning tussen schijnbare tegenovergestelde manieren van doen of zijn. In de flaptekst staat dat De bestuurder & de filosoof een uitnodiging is aan bestuurders en managers en aan ieder ander met een gezaghebbende positie om te midden van alle druk(te) en daadkracht ruimte te maken voor stilte, ademruimte en speelsheid van de geest. Precies zó heb ik het boek ervaren. Niet dat ik op dit moment een gezaghebbende positie bekleed, maar van 2017 tot en met 2019 stond ik als bestuurder aan het roer en formeel ben ik nog bestuurder. Het bedrijf is na een faillissement doorgestart, maar de curatoren zijn nog niet klaar. Ook als collega organisatiefilosoof beschouw ik Moor’s boek als een uitnodiging om haar als vakgenoot op mijn eigen manier te volgen en zo verder te komen dan het uitleggen van het denken van grote filosofen, het toepassen van een deugdenethiek of het voeren van een socratisch gesprek. In dit artikel bespreek ik eerst het boek en verhoud ik me vervolgens eerst als bestuurder en dan als collega organisatiefilosoof tot het boek.
Corpus in twee delen
Het boek – of het corpus zoals Moor het noemt – bestaat uit twee delen. Het gebruik van het begrip corpus vind ik mooi, omdat het boek zowel een corpus is, in de zin van een verzameling teksten én omdat het gaat over wat er zich in het corpus van de bestuurder en ook de filosoof afspeelt, wat voelen zij en denken zij, en wat betekent dat voor het handelen, als bestuurder en ook als filosoof. In het eerste deel gaat het om het opzoeken van de ruimte tussen het meer op de buitenwereld gerichte handelen van de bestuurder & diens binnenwereld. In het tweede deel gaat het vervolgens over houdingsaspecten om in die tussenruimte te kunnen verkeren & over hoe je zo’n houding kunt ontwikkelen en verduurzamen.
Tijdens de Gezellenbijeenkomst van Waardenwerk (24 november 2022) vroeg Wouter Kusters zich af of hij nu wel of niet naar een interessant congres in Amerika zou gaan waarvoor hij was uitgenodigd. Maar dat betekende dat hij het vliegtuig zou moeten nemen… Allerlei voor- en tegenargumenten passeerden op een prikkelende wijze de revue.1 Een maand later stond in de krant dat in Amerika de twee dagen voor kerst duizenden vluchten waren geannuleerd vanwege het slechte weer.2 Hoe verhoud je je daartoe? Hoe rijmen we de zorgvuldige afweging van Wouter met het grote aantal vluchten dat dagelijks plaatsvindt?
Ook op 24 november was er een ander bericht – inspirerend en hoopvol: Sacha Brons en Wytze Walstra, masterstudenten Politieke Wetenschappen, wonnen de ‘Create a Course Challenge 2022’ van de Universiteit van Amsterdam, met een plan voor een nieuw vak Food Forestry: Experiencing the Future of Nature and Agriculture. Dat betekent dat dit vak volgend jaar onderdeel wordt van het curriculum van de UvA. Wij zijn benieuwd naar de inzet van deze studenten. Waar halen zij hun inspiratie en hoop vandaan, in deze tijd waarin ook veel jongeren lijden onder de klimaatcatastrofe? Ze gaan graag in op ons verzoek om een interview. Sacha en Wytze hebben onlangs de bachelor afgerond van Future Planet Studies, en zijn nu bezig met de (pre-)master Political Economy aan de UvA. Daarnaast zijn zij beiden belangenbehartiger bij Voedselbosbouw Nederland en actief in de Jonge Klimaatbeweging. Sacha is ook werkzaam voor Climate Cleanup.
Soms krijg je een boek in handen dat al enige tijd uit is en waarvan je je afvraagt waarom je er nu pas mee in aanraking komt. Zo verging het mij toen ik ‘Radicaal anders’ van Robbert Bodegraven ter hand nam: waarom kreeg ik dit niet eerder onder ogen? Aan het onderwerp – hoe vinden we onze weg uit de klimaat- en ongelijkheidscrisis – ligt het niet. Dat is in 2023 nog urgenter en relevanter dan in 2021 toen het boek uitkwam.
We weten inmiddels hoe ernstig de klimaatcrisis is, we weten dat onze leefstijl radicaal anders moet, maar toch doen we het niet. Wat is er nodig om het roer om te gooien. Op deze vragen zoekt Bodegraven een antwoord in de gesprekken met twaalf politieke filosofen, economen en actievoerders uit Europa, Amerika, Latijns Amerika, Afrika en Azië. Stuk voor stuk internationaal erkende denkers en actievoerders die ons inspirerende en hoopgevende veranderingsmogelijkheden voorleggen.
Bodegraven, op dit moment directeur van het Humanistisch Verbond, voerde destijds deze gesprekken als directeur van het Wetenschappelijk Bureau van Groen Links. Hij heeft er doelbewust voor gekozen om uitsluitend vrouwen aan het woord te laten. Simpelweg omdat we hen te weinig horen in het publieke en wetenschappelijke debat over klimaat, groeiende ongelijkheid en de zoektocht naar oplossingen. Christine Figueres, (VN hoofdonderhandelaar bij het Klimaatakkoord van Parijs) constateert dat vrouwen geneigd zijn loyaler en meer op de lange termijn te denken, met een beter inzicht in complexiteit en nuances. Een bewezen feit of niet, haar constatering vind ik tekenend voor de inhoud en de sfeer van de gesprekken.
Het voordeel van interviews is dat iemand de essentie van complexe vraagstukken in begrijpelijke taal uitlegt. De keerzijde – het risico op ‘kort door de bocht’ denken- piept af en toe ook op. Maar dat is dan meteen een uitnodiging om je verder te verdiepen in het denken. Daarvoor zijn aan het eind van het boek korte biografieën en suggesties voor verder lezen opgenomen. De vragen die Bodegraven voorlegt zijn inhoudelijk, direct en eenvoudig: een kwaliteit die bijdraagt aan de helderheid van de gesprekken.
Het voorjaar is losgebarsten. De kale takken van de fruitbomen in onze straat kleuren weer groen. Overal in de buurt zijn vogels zijn druk bezig nieuwe nesten te bouwen of oude te herstellen. Uit het raam van mijn werkkamer zie ik onze jongste zoon aan komen lopen. Hij heeft onze kleinzoon van drie maanden bij zich, in een draagzak op zijn buik. Zijn handen zijn om hem heen gevouwen. Het ontroert me hoe vanzelfsprekend-zorgzaam hij de rol van vader gestalte geeft. Terwijl ik opsta om de deur open te doen, realiseer ik me hoe actueel het aloude cyclische wereldbeeld is. Geboorte en dood, komen en gaan, doorgeven en ontvangen: het ritme van het leven, het ritme van de Aarde zelf.
Soms ontstaat er als ik aan het drummen ben een ritme dat mij meevoert. Niet vooruit, ergens naar toe, maar in het moment, in het steeds vernieuwde hier-en-nu van de gevarieerde herhaling. Dat kan ook gebeuren in een goed gesprek met een vriend, of met mijn geliefde, of met leergierige studenten. Er is geen doel dat bereikt moet worden, geen probleem dat opgelost moet worden. Maar in de ritmische uitwisseling van het gesprek wordt onze denkruimte opgerekt. Net zoals er verrassende ritmes en variaties kunnen ontstaan bij het drummen, zo kunnen er in een goed gesprek of in een boeiende voorstelling of expositie verrassende ideeën, beelden en inzichten naar voren komen die ons in het moment brengen. Aan de randen van ons begrip toont zich een glimp van waarheid die tussen ons oplicht.
Die gedachte staat op gespannen voet met een van de meest invloedrijke metaforen uit de Westerse filosofische traditie: Plato’s grot en de schaduwbeelden op de muren, die door de onwetenden voor de werkelijkheid worden gehouden. De grote aantrekkingskracht van deze metafoor ligt in het idee dat de waarheid zich buiten en boven het gerommel en het gedoe tussen mensen bevindt en toegankelijk kan worden door de grot te verlaten en daarbuiten, voorbij het gedoe en de onwetendheid het licht van de eeuwige waarheid boven ons te aanschouwen. Een krachtige echo van deze gedachte klinkt door in het moderne vooruitgangsdenken. Wij moeten en kunnen de beperkingen van onze huidige situatie achter ons laten en ons op geleide van de wetenschap en de ratio vooruit bewegen, weg van alles wat ons vertraagt en belemmert, naar een steeds betere toekomst toe.
Rewilding of, om de definitie van George Monbiot te gebruiken, het grootschalige herstel van ecosystemen, impliceert drastische veranderingen in het hedendaagse landschap. Veel mensen, vooral stedelingen, juichen de creatie van zogenaamde nieuwe wildernis toe, omdat het een breuk inhoudt met een wereldbeeld waarin alles wat bestaat door mensen is gecreëerd en gecontroleerd. Toch roepen rewildingprojecten soms ook weerstand op, vooral bij mensen die zich identificeren met het cultuurlandschap en zijn geschiedenis. In dit hoofdstuk zal ik laten zien dat dit conflict voortkomt uit de filosofische spanning tussen traditionele wildernisfilosofie en plaatsethiek. Ik zal laten zien hoe de interpretatie van rewilding vanuit het vertrekpunt van de idee wildernis leidt tot een vervreemding tussen het landschap en zijn bewoners. Ik betoog dat een heroriëntatie op de waarde van wildheid in plaats daarvan kan helpen om rewilding te leren zien als een revitalisering van het gevoel van plaats. Ik zal betogen dat een geloofwaardige rewilding-benadering wordt gemotiveerd door een ethische betrokkenheid bij de betekenis van concrete plekken.
Het tijdschrift Waardenwerk staat voor een aanpak van kennis die in Nederland uitzonderlijk en wereldwijd zeer bijzonder is. Voortgekomen uit het Tijdschrift voor Humanistiek, waarvan de kosten de Universiteit voor Humanistiek niet meer kon of wilde dragen, heeft Waardenwerk de transdisciplinaire benadering die de humanistiek van begin af aan kenmerkt, voort kunnen zetten. Het tijdschrift wordt mogelijk gemaakt door een samenwerking tussen de Stichting Waardenwerk en Uitgeverij SWP. Maar wat Waardenwerk de afgelopen tien jaar vooral mogelijk heeft gemaakt, is het engagement van de mensen die zich vrijwillig hebben ingezet voor dit tijdschrift.
Welk vuur drijft deze mensen? Wat mij betreft – ik ben sinds enkele jaren redactielid – gaat het om hetzelfde vuur dat mij ertoe bracht om op de Universiteit voor Humanistiek te gaan werken. Het idee van een wetenschap die op een normatieve en transdisciplinaire manier met kennis omgaat, was in feite het fundamentele idee dat Jaap van Praag voor ogen had, ook al gebruikte hij de termen ‘normatief ’ en ‘transdisciplinair’ nog niet. Humanistiek was echter een bijzondere vorm van ‘normativiteit’ en ‘transdisciplinariteit’, en nu er meer studies en opleidingen ‘normatief ’ of ‘transdisciplinair’ heten, is het van belang om het verschil te benoemen. Want het fundament van deze bijzondere vorm van normativiteit en transdisciplinariteit is dat kennis in dienst wordt gesteld van de mens als ‘levensbeschouwelijk wezen’. Dat wil zeggen ‘transdisciplinariteit’ en ‘normativiteit’ zijn in de humanistiek met elkaar verweven. De ‘levensbeschouwelijke interesse’ kan men ook het ‘innerlijke leven’, het ‘zieleleven’ of de ‘geest’ van de mens noemen, voor zover die gericht is op de ‘zin van het geheel’ of de ‘betekenis van het leven’ – het gaat om een belangstelling voor de diepere vragen die we ons als mens stellen over onze plaats in het zijn. Onder invloed van de Duitse fenomenologie en het Franse existentialisme zag Van Praag (1965) ‘zingevingsvragen’ als de dragende structuur van een wetenschap die hij ‘humanistiek’ noemde omdat die wetenschap humanisme zou moeten voeden en verdiepen, dat wil zeggen ‘doorontwikkelen’. Het ging hem er niet alleen om het humanisme (in zijn verschillende gedaanten) als historisch feit te beschouwen, maar om het als ‘bouwwerk’ op te vatten dat steeds weer gericht is op waarden en zin (2009: 111). Dit actieve element keert terug in het begrip ‘waardenwerk’.
De typische tuin in Nederland is netjes aangeharkt. Dat heeft te maken met de vele dicht op elkaar staande woningen met een tuin. Een aangeharkte tuin geeft namelijk het signaal: hier wonen sociaal aangepaste mensen. Wie daar niet in meegaat, plaatst zich buiten de groep. Dit staat wild tuinieren in de weg. Door het duidelijk inkaderen van wilde stukken is een onderscheid te creëren tussen slecht onderhouden en ‘natuurlijk bedoelde’ tuinen.
Tuinen kunnen veel betekenen als habitat voor plant en dier – als ze wilder worden gehouden. Blaadjes kunnen hiervoor blijven liggen; stengels van uitgebloeide planten kunnen blijven staan; het gazon kan minder vaak worden gemaaid. Egels vinden dan makkelijker schuilplekken, hommels laven zich aan inheemse bloemen, vogels komen dankzij zaadjes aan verdroogde stengels de winter door. De teugels wat laten vieren scheelt de tuinbezitter ook tijd. Het mes snijdt dus aan twee kanten. Toch is de typische tuin in Nederland niet wild, eerder netjes en overzichtelijk. Dit betekent vooral dat er dingen níet zijn. Niet al te grote bomen en ook geen rimboe, oftewel dicht opeenstaande hoge struiken en bomen. Geen onkruid tussen de stenen of het grind. Geen afgevallen takken en bladeren en ook geen uitgebloeide en verdorde planten. Geen onkruid en mos in het gazon. Wat steekt hierachter? Hebben de meeste Nederlanders een ingeboren voorkeur voor geordend, strak, schoon – en offeren ze daar hun tijd en een tuin waar wat gebeurt aan op – of is hier wat anders aan de hand? Dit laatste is goed mogelijk. Een tuin is namelijk niet alleen iets individueels, maar ook een bij uitstek voor anderen zichtbaar bezit. Voor in het oog springende zaken zoals de voor de deur geparkeerde auto (Sexton en Sexton 2014) en zelfs de vensterbank aan de straatzijde (Stengs 2014) weten we dat groepsgedrag een belangrijke rol speelt. Zou dat ook opgaan voor de tuin?